Hallo Afrika! Vrij Nederland, 1 september 2012

Op het werelddeel dat kortgeleden nog ‘verloren’ heette, dat nu zes van de tien snelst groeiende economieën ter wereld heeft en door The Economist ‘the rising continent’ wordt genoemd, daar is de witte man zo goed als uitgespeeld. Hij is er nog wel. De hulpverlener, ontwikkelingswerker en diplomaat, alleen heeft de donor geen rol van betekenis meer. Wie doet er nog wat hij zegt? Wie heeft hem nodig? In de jaren 70 was hulp 70% van alle geldstromen van Noord naar Zuid. Vandaag de dag is dat 13%.

Maar de witte man is vergroeid met zijn suprematie. Hij koestert de illusie van onmisbaarheid en liet na zijn relatie met Afrika op nieuwe leest te schoeien.

En dat terwijl nieuwe machtsverhoudingen hun contouren laten zien. Daarin zet China de toon. De nu nog tweede economie ter wereld zal volgens de Wereldbank binnen 17 jaar de allergrootste zijn. En niet alleen China stoomt op. Samen met Brazilië, Rusland en India zijn de zogenaamde BRIC-landen op weg de hegemonie van het Westen te beëindigen. Turkije en Mexico volgen hun spoor. De ‘rijkelandenclub’ G7 (VS, Canada, Engeland, Frankrijk, Italië, West-Duitsland en Japan) was in 1975 goed voor 70 procent van het bbp van de wereld. Nu is dat 38 procent. Het IMF redt de eurozone met geld van BRIC-landen.

Beslaat politieke strategie in Nederland een (steeds kortere) kabinetsperiode, China maakt plannen voor 20 jaar. Land, water, olie en andere grondstoffen en mineralen worden schaars en zullen inzet zijn van de grote conflicten van de komende eeuw.

Geen continent heeft er zo veel van als Afrika. Volgens de Amerikaanse ontwikkelingseconoom Paul Collier is pas eenvijfde van Afrika’s grondstoffen ontdekt. Sinds 2005 werkt China met militaire discipline en systematiek aan zijn toegang tot Afrika’s hout, goud, koper, nikkel, zink, tin, tantalum, coltan, bauxiet, ijzererts en vruchtbaar land. Concessies worden mede betaald met infrastructuur – die de Chinezen zelf gebruiken om de waar naar huis te brengen. China bouwde voor tientallen miljarden aan wegen, bruggen, spoorlijnen, dammen en irrigatiekanalen. Overal in Afrika kom je ze tegen: reuzen van gravers, walsen en teerwagens, aangedreven door Chinezen. Dwars door jungle en savanne banen ze paden van vierbaansasfalt. 

Afrikaanse leiders zijn blij met de Chinezen. Ze zouden vette cheques schuiven. De lokale economie profiteert van de verbeterde wegen. China geeft ontwikkelingshulp – eigenlijk net zoals de gemiddelde westerse donor dat doet. China biedt technische assistentie, heeft projecten in onderwijs en gezondheidszorg, geeft Afrikaanse studenten studiebeurzen en streept schulden weg, waarbij de Chinese hulp zich concentreert zich op fysieke infrastructuur zoals overheidsgebouwen, ziekenhuizen en voetbalstadions. Met dit grote verschil: China mekkert niet over corruptie, mensenrechten of persvrijheid. China vertelt Afrikaanse leiders niet hoe ze hun land moeten inrichten.

Toen ik de Oegandese minister van Energie, Hillary Onek, vroeg of de relatie tussen de Chinezen en Afrika louter stoelde op de Chinese zucht naar grondstoffen, sloeg de man zich met een schampere lach op de knie. “Dat gold toch ook honderd jaar lang voor jullie?”

De minister heeft gelijk. Vanaf het moment dat in de 19e eeuw de eerste witte van rechts naar links, van Tanzania naar de Atlantische kust dwars door het moedercontinent trok, was Afrika een wingewest. Koning Leopold molk Congo uit, zoals de Britten dat (net iets minder bruut) deden in Kenia, Oeganda, Zuid-Afrika en Ghana dat toen ‘Britse Goudkust’ heette, zoals de Fransen in Ivoorkust – de namen zeggen genoeg.

Nadat begin jaren zestig de meeste kolonieën hun onafhankelijkheid bevochten, werd onze relatie tot Afrika herzien. Niet langer werd er waarde uit Afrika weggehaald, er werd iets gegeven: hulp. Aangezien ontwikkelingshulp de inversie was van koloniale uitbuiting, hield de relatie tussen Afrika en het Westen dezelfde grondslag. De ongelijkwaardigheid uit de koloniale verhouding bleef intact.

Zelfs nu verschillende Afrikaanse landen economische groeicijfers hebben waar Mark Rutte zijn vingers bij kan aflikken, zelfs nu Afrika met z’n grondstoffen de schatkist van moeder aarde beheert, domineert hier het beeld van mensen in nood. Denkend aan Afria ziet menig Nederlander kinderribben.

Het hulpcomplex heeft met een krachtige beeldtaal bepaald hoe we Afrika zien, merkt Bob van der Bijl, directeur van The Netherlands African Business Council. NABC stimuleert Nederlandse bedrijven om te investeren in Afrika. Maar de meeste bedrijven hebben geen belangstelling. Ze schatten politieke risico’s te hoog in en blijven er liever weg. “Het bedrijfsleven heeft erg veel last van het beeld dat de hulpindustrie traditioneel van Afrika schetst.”

Een onderzoek dat NABC uitvoert met Berenschot en de Erasmus Universiteit toont aan dat driekwart van de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven actief is in opkomende markten. Ze werken in China en Brazilië, ook wel in India en Rusland. In Afrika gebeurt nagenoeg niks. Tweederde van de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven heeft volgens Bob van der Bijl “geen Afrikastrategie”. En dat terwijl de bedrijven die er wel opereren, onder meer FrieslandCampina, Heineken en Philips, succesvol zijn. Zo groeit de omzet van Unilever hier met jaarlijks 10%, tegen 4% van het concern als geheel.

De Eerste en Tweede Wereld hielden op te bestaan toen het Warschaupact werd opgeheven en West en Oost zich verzoenden. Alleen de Derde Wereld overleefde 1989. Drieëntwintig jaar later is ook die Derde Wereld opgegaan in het dorp dat wereld heet.

Niet dat er geen mensonterend lijden is. Sterker, er zijn te veel gebieden waar het leven gevaarlijk en ellendig is, waar graatmagere kinderen sterven aan een borst zonder melk. Het zijn plekken waar het leven is zoals Thomas Hobbes dat in 1651 in Leviathan beschreef: continual fear, and danger of violent death; and the life of man, solitary, poor, nasty, brutish and short.

Nieuw is dat de meeste armen leven binnen de grenzen van een land waar de bovenklasse rijdt in Landcruisers van 60 mil. Waar de middenklasse een laagrijdende Toyota en een smartphone heeft. De absolute meerderheid van armen woont in India, daarna in China en Bangladesh. Daarnaast dreigt een hausse aan falende staten. Van Mauretanië via Noord-Mali, Niger, Tsjaad, Centraal Afrikaanse Republiek, Soedan en Zuid-Soedan, Noord-Kenia naar Somalië, loopt een gordel waar het legitieme gezag wordt uitgedaagd door islamistische rebellen en boevenbendes. In deze falende staten hebben burgers geen rechten en alles te vrezen.

Als gevolg van deze ontwikkelingen – forse economische groei, armen in steeds rijkere landen en de toename van islamisten en boevenbendes – opereert ontwikkelingssamenwerking op een speelveld waarvan de grenspalen de laatste tien jaar flink zijn verplaatst. In de hulppraktijk wint het realisme terrein, in het debat domineert vaak nog de ideologie.

Op dat ideologisch strijdtoneel staan de voor- en tegenstanders van hulp. Met name de tegenstanders bedienen zich van invalide argumenten om het eigen gelijk te claimen. Dat hindert ze allerminst. Ze domineren het debat.

Die tegenstanders traden op de voorgrond toen in 2009 Dambisa Moyo met Dead Aid hulp de schuld gaf van wat er mis is met Afrika. Moyo bevrijdde hulphaters van de gêne die hoorde bij de afkeer van ontwikkelingshulp. Wie de arme Afrikaan een beter leven ontzegde, was een minder mens. Met Moyo kwamen de cynici uit de kast.

Hun belangrijkste argument: Hulp heeft niks geholpen. Vijftig jaar en naar schatting 1 biljoen hulpdollars verder is Afrika nog steeds arm. Volgens Moyo bevordert hulp corruptie omdat het de pot waaruit wordt gegraaid rijkelijk vult. Bovendien ontslaat hulp Afrikaanse leiders van de plicht verantwoording af te leggen aan hun burgers; die betalen immers nauwelijks belasting. Ze kunnen er een bende van maken zonder dat ze electoraal worden afgestraft.

De tegenstanders hebben sinds 2009 het tij mee. Dat is: de media mee, want, zoals vaker wanneer een maatschappelijk taboe wordt geslecht, graag gehoord is de partij die zijn zelfcensuur doorbreekt. Bizar was de stilte van de welwillenden. Het bewijs dat hulp grote effecten heeft gehad, is namelijk ruimschoots voorhanden.

In 1981 leefde 52 procent van de wereldbevolking van minder dan een euro per dag. Vandaag is dat 20%. Dat is niet alleen doordat de armen in China en India het beter hebben gekregen. Voor het eerst sinds armoede wordt gemeten, leeft minder dan de helft van de mensen in Afrika onder de Sahara in absolute armoede. Mede dankzij hulp gaat nu 75 procent van de Afrikaanse kinderen naar school. Wereldwijd is er op het gebied van gezondheidszorg spectaculaire vooruitgang geboekt; pokken is uitgeroeid, polio met 99,8 procent gedaald.

Wie Afrika’s indrukwekkende groeicijfers analyseert, komt, behalve bij mobiele telefonie en gestegen grondstofprijzen, uit bij ontwikkelingssamenwerking – ook als het verdedigen van de hulp niet op voorhand de bedoeling is. Volgens Bob van der Bijl van The Netherlands African Business Council dankt Afrika zijn economisch succes aan het verbeterde investeringsklimaat in veel Afrikaanse landen. Dat is: goed macro-economisch beleid, een stabiele munt, regelgeving die investeringen beschermt, betrouwbare banken, vrije markten. Laat dat nou de gebieden zijn waar de Wereldbank de laatste 20 jaar veel hulp in stak – plus alle bijbehorende eisen aan Afrikaanse regeringen.

De verdiensten van ontwikkelingssamenwerking ten spijt, de claim dat hulp niet heeft geholpen werd in een mum gemeengoed. Voorstanders van hulp belandden in een wervelstorm aan de andere kant van het gelijk. Het moralistisch discours over het redden van arme Afrikanen was altijd hun grote kracht geweest. Sinds 2009 kwam juist dát hen op verdachtmakingen te staan. Want als hulp niks doet voor Afrika, zal ze wel andere belangen dienen.

Wiens belangen? Toenmalig minister Bert Koenders muntte de gezochte term: die van De Hulpindustrie. Dan heb je nog maar één ngo-directeur nodig om dat beeld in beton te beitelen. Dirk Elsen verdiende bij SNV meer dan premier Balkenende. Zijn salaris werd verdedigd door Lodewijk de Waal, voorzitter van SNV’s Raad van Toezicht, man die mensgeworden linksheid was. De morele hypocrisie van De Hulpindustrie was daarmee een bewezen feit.

Zelf werd ik tot vijand van de hulpindustrie verklaard toen ik in 2009 in NRC Handelsblad schreef dat hulp onhoudbaar zou worden als hulpgevers weigerden te zien waar ze faalden. Later dat jaar wilden ministerie noch hulporganisaties onderkennen dat Dambisa Moyo in Dead Aid een belangrijk punt maakte. Haar opruiende campagneboek liet analytische steken vallen, maar legde wel de vinger op een zwerende plek: hulp stelt Afrikaanse leiders in staat zich geen bal aan te trekken van hun eigen burgers. Als ergens democratisering zou moeten beginnen, dan daar. Bij burgers die hun politici verantwoordelijk houden voor het ontbreken van onderwijs, gezondheidszorg of wegen, niet bij door donoren opgelegde verkiezingen. In zijn protectionisme kreeg het hulpcomplex het gezicht van een zelfreferentiële hulpindustrie.

Intussen zoeken het ministerie van Buitenlandse Zaken en de grote hulporganisaties naar een nieuwe rol. BZ meende twee vliegen in één klap te slaan door zijn kaarten op het Nederlandse bedrijfsleven te zetten; industriepolitiek en ontwikkelingshulp zouden samenvallen als bedrijven ontwikkelingsdoelstellingen realiseren. Ook Oxfam-Novib zette een radicale koerswijziging in: in plaats van te betalen voor onderwijs of zorg, wil de ngo Afrikaanse staten helpen die publieke goederen zelf te financieren. Oxfam-Novibs programma voor ‘Tax Justice’ helpt ontwikkelingslanden meer belasting op te halen. Cordaid wil zich organiseren in Social Business Units.

Maar deze modernisering van de hulp is te mager en komt te laat. Jarenlang weigerden BZ en de hulporganisaties te zien dat hun bemoeienis met Afrika schaduwzijden had. Ze zaten als een bok op de haverkist verbeten te zwijgen en zagen niet dat die kist in lichterlaaie kwam te staan. In 2012 nog waren er woordvoerders van het hulpcomplex die bij de vraag naar ‘hulpverslaving’ verontwaardigd riepen dat hulpverslaving niet bestaat.

Trouwe donateurs, mensen met compassie voor Afrikaanse moeders die hun kind melk of onderwijs gunnen, werden gaandeweg ongemakkelijker over de nauwelijks weersproken kritiek op de hulp.

En nu is er geen redden meer aan – aan de hulpindustrie in zijn overleefde vorm. (Afrika komt er wel.) Zowel thuis als in ontvangende landen raken hulporganisaties steun kwijt. De behoeftigen, de allerarmsten, zien de witte man nog graag komen. Maar Afrikaanse elites (die zich van allerarmsten weinig aantrekken) tonen jegens hulpverleners eerder verachting dan dankbaarheid.

Niet alleen de gulle gever is zijn positie in Afrika kwijt. Westerse bedrijven zijn ook op hun terugtocht. Dertig jaar geleden was West-Europa goed voor 51% van Afrika’s internationale handel. Dat is gedaald naar 28%. Het aandeel van de BRIC-landen steeg naar 50%. Vergeleken bij andere Europese landen blijven de Nederlandse investeringen in Afrika ook nog eens ver achter. En alsof de wet van de remmende voorsprong nog meer bewijs nodig heeft, gooit Nederland in Afrikaanse hoofdsteden zijn vertegenwoordigingen dicht. Omdat, volgens minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal ‘Economische diplomatie’ voorop staat. De regeringen van Turkije, China en andere opkomende economieën openen in Afrika ambassades en consulaten. De Nederlandse regering besluit zijn aanwezigheid in het meest grondstofrijke gebied van de wereld af te bouwen. 

Hieruit blijkt dat ook als het om Nederlands eigenbelang gaat, de waarde van Afrika niet wordt gezien. KPMG onderzocht hoe westerse ondernemingen zijn voorbereid op de aanstaande grondstoffenschaarste. Bleek dat 72% van de onderzochte bedrijven problemen verwacht met de toevoer van ruwe materalen. Dat zal hun groei dempen en bedrijven in hun voortbestaan bedreigen. Slechts tien procent heeft een langetermijnstrategie die het bedrijf voorbereidt op de aanstaande schaarste. 

Nederland moet snel en radicaal zijn relatie met Afrika vernieuwen. Die nieuwe verhouding met Afrika heeft twee fundamenten: De eerste is eigenbelang. De tweede is solidariteit. Uit eigenbelang verzekert Nederland zich van de toegang tot grondstoffen. Nederlandse bedrijven penetreren Afrikaanse landen als groeimarkten. Naar verwachting zijn er in 2050 2 miljard Afrikanen met een inkomen twee tot vier keer zo hoog als vandaag.

Als een Afrikaans land behoefte heeft aan een goede vierbaansweg, zou een Nederlandse bouwer die kunnen aanleggen. Van gebonden hulp zoals de Chinzezen die geven hoeft Nederland niet vies te zijn, zolang die hulp vraaggestuurd en kostenefficiënt is. In plaats van zijn ambassades te verpatsen aan een Turkije, verzekert Nederland zich van een sterke aanwezigheid in groeieconomieën.

Nederland onderkent zijn kwetsbaarheid in een mondiaal weefsel van economie, klimaat en veiligheid. Uit eigenbelang werkt Nederland aan de nieuwe internationale agenda voor een kleine planeet. Daarbij is financiële stabiliteit cruciaal, maar ook het behoud van de Congolese oerbossen. De piraten in de Golf van Aden zijn onze zorg, net als de oprukkende islamisten en boevenstaten van Mauretanië tot Somalië.

Uit solidariteit geeft Nederland hulp. Die kan verschillende vormen aannemen. Waar kinderen sterven draagt Nederland bij aan de kosten van plumpy nut, veredelde pindakaas die levens redt. Nederland kan onderwijs en gezondheidszorg helpen verbeteren, op manieren die bewezen hebben te werken (zoals met financiering gebaseerd op resultaten). Maar bij voorkeur grijpt de hulp aan op punten waar ze het Afrikaanse patronagesysteem (de gesloten samenleving of limited access order volgens de Amerikaanse nobelprijswinnaar Douglass North) iets kan openbreken richting meer concurrentie om de middelen en de macht – de enige echt structurele armoedebestrijding.

De nieuwe relatie met Afrika verschilt radicaal met die van de afgelopen zestig jaar. Ze is zakelijk en realistisch. Dat vereist meer begrip van Afrika’s complexiteit dan de witte man de afgelopen decennia liet zien. Daar liep duurzame armoedebestrijding vaak stuk op een witte blik. Voer je verkiezingen in, heb je toch geen democratie. Corruptie is geen uitwas die zomaar kan worden bestreden. Corruptie ís het systeem, het geeft de gesloten samenleving zijn stabiliteit. Armoede is geen ongeluk; een arme massa is nodig als clientèle voor machtige mannen die bescherming bieden. De nieuwe relatie met Afrika verdisconteert het besef dat de witte man de Afrikaanse staat niet kan fixen.

In zakelijke interacties komt dat begrip vanzelf. Wat niet werkt, moet anders. Wie de nodige aanpassingen achterwege laat, verlaat volgens darwiniaanse logica het toneel. Daarbij mag het Nederlandse bedrijfsleven worden geholpen door de Nederlandse staat – het internationale speelveld verandert immers met het Chinese Staatskapitalisme. Chinese bedrijven wachten niet tot ergens afdoende rechtszekerheid en regelgeving is, tot er een nette score staat op de Doing Business Index. Met stevige steun of staatsgaranties kunnen zij meer risico nemen. En de eerste zijn.

In wat straks rest aan officiële hulp is voor hobbyisme of amateurisme geen plaats. Niets is zo ingewikkeld als ingrijpen in systemen die zo sterk verschillen van de onze. Daarom moet de hulp nou eens echt professionaliseren. Dat is: met mensen die weten dat hoe langer je in Afrika bent, hoe omvangrijker je onbegrip. Mensen die worden geselecteerd niet omdat ze van Afrika houden (dat doen we uiteindelijk allemaal), maar omdat ze hebben bewezen iets te kunnen, en omdat ze nooit hun nieuwsgierigheid verliezen.

Vooralsnog groeten we Afrika als punt van licht in donkere Europese tijden. Welkom Afrika als continent van hoop op het omslag van The Economist. Vaarwel aan de witte man die de aftocht blaast, vaarwel aan de koloniaal die hulpverlener werd, beiden even paternalistisch, beiden behept met hun superioriteit. Het is tijd voor bescheidenheid – en voor, heel snel, een briljant plan C.  

**

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *