Hoe overleeft de hulp de scepsis van de donateur, NRC 1 okt 2011

Steeds minder geld gaat naar ontwikkelingshulp. Maar we kunnen geen hek zetten om Afrika en een aalmoes werpen als het Grote Sterven begint. Wees eerlijk over de obstakels bij hulp.

Het bastion van ontwikkelingshulp ligt onder vuur, maar de verdedigingsstrategie ontbeert de hand van een generaal. Op uiteenlopende manieren reageert de ontwikkelingssector op twijfels die gevers en kiezers hebben over hulp. Uit een recente peiling van Motivaction bleek dat het wantrouwen het afgelopen jaar niet groter werd, maar in de jaren voorafgaand aan 2010 kalfde het rap af. In 2004 vond 20 procent van de Nederlanders dat de uitgaven voor ontwikkelingshulp moesten verminderen. In 2011 is dat 42 procent. De publieke hoon over hulp klinkt steeds harder.Twee weken na het begin van de Giro 555-actie voor de Hoorn van Afrika, had vijf van de zes Nederlanders nog niks gegeven. Eenzelfde deel van de bevolking (84 procent) bleek uitstekend op de hoogte van de hongersnood die 12 miljoen Afrikanen bedreigt. De reden om niet te geven: vrees dat het geld niet goed terecht komt.

Mensen die ontwikkelingshulp gunstig gezind zijn, zoeken langs drie sporen naar een uitweg uit het wantrouwen. Maar goede bedoelingen – zo is in de kringen van de hulp genoegzaam bekend – zijn niet op voorhand onschuldig. Iets wat op korte termijn de steun voor ontwikkelingshulp kan opkrikken, zou op lange termijn de zaak meer kwaad dan goed kunnen doen.

Kijk om te beginnen naar een nieuw type ontwikkelingsorganisaties, zoals de 1%Club of Get It Done en de aanverwante sector van particuliere hulpprojecten. De twee jonge hulpclubs boeken groot succes als online marktplaats voor kleine ontwikkelingsprojecten. Ze bestaan als hippe sites met een goeie toon (zakelijk geëngageerd) en projecten die allemaal sympathiek zijn.

Zij vormen een eerste reactie op het wantrouwen jegens hulp: uitwijken naar kleine, overzichtelijke ontwikkelingsprojecten zoals het bouwen van een weeshuis in Congo, het kopen van drums voor kinderen in Burundi of het neerzetten van een kippenboerderij voor Hutu’s en Tutsi’s in Rwanda. Ze spreken het publiek direct aan. Via de website doneren mensen geld, kennis of tijd aan zo’n project. Op Facebook, Twitter, LinkedIn en Youtube zien ze hoe het vordert.

De 1%Club, Get It Done en talloze particuliere projecten mobiliseren jongeren en mensen die niet (meer) willen geven aan de grote hulporganisaties. Die koppelen ze direct aan (meestal) de particulier die een project opzet. Want net zoals overheid en instituties het deze dagen moeten ontgelden, zo hebben ontwikkelingsorganisaties het zwaar te stellen. Gevers veronderstellen dat te veel geld achterblijft bij de hulporganisatie. Dat idee is bevestigd en versterkt door uitwassen als een SNV-directeur die 180 duizend euro per jaar verdiende.
Uit de Barometer Internationale Samenwerking bleek dat mensen helemaal niet geloven dat particuliere projecten meer resultaten boeken dan grote hulporganisaties. Het is het beeld van de strijkstok dat donateurs de deur uitjaagt.

Daarbij is de keuze van de Nederlandse kiezer niet altijd coherent. Zo noemen Nederlanders ‘gebrek aan goed bestuur’ de kern van het probleem in ontwikkelingslanden. Tegelijkertijd wil de gemiddelde Nederlander geen geld uitgeven aan het beïnvloeden van systeem en beleid in ontwikkelingslanden.

En daar komen we bij de essentiële problemen van deze vorm van kleinschalige en tastbare hulp. Eén: hoe goed bedoeld ook, de uitvoering is vaak in handen van amateurs. Tegelijkertijd is er geen domein waar het behalen van duurzaam succes zo lastig is als in ontwikkelingshulp. Twee: hoe belangrijk weeshuizen en kippenboerderijen ook zijn, onderliggende oorzaken van armoede blijven bestaan.

Structurele armoedebestrijding zit ’m in het veranderen van een politiek-economisch systeem waarin armoede geen toeval en geen ongeluk is. Zolang elites de staatskas verdelen en de grote massa een paar kruimels krijgt in ruil voor haar onvoorwaardelijke steun, blijft het rond de armoedegrens dichtbevolkt. Voor zover je als buitenstaander kan bijdragen aan het openbreken van zo’n gesloten stelsel, vergt dat een langdurige investering door professionals met gespecialiseerde kennis en ervaring. Experts die hebben bewezen dit te kunnen bewerkstelligen, moeten voor moeilijk werk goed worden betaald. Dat is geen strijkstok. Dat is een investering in duurzame ontwikkeling.

Die ontwikkelingsprocessen zijn ook zelden rechtlijnig. De weg vooruit voert langs omwegen. Klinisch zijn ze evenmin; het is altijd rommelig, je moet dingen uitproberen, vieze handen maken en leren door mislukkingen.
Wie zich laat leiden door de twijfels van de burger, verlaat de ambitie bij te dragen aan ontwikkeling. Als we twee decennia gestage toename van de particuliere projecten een trend mogen noemen, dan keert daarmee ontwikkelingshulp terug bij af. Precies zo is het zestig jaar geleden begonnen: met een schooltje, een kliniek en een waterpomp. Dat is overzichtelijk, goed te verkopen, het is voor de ontvanger van instant nut en het geeft het leven van de hulpverlener zin en avontuur.

Een tweede reactie op de afkeer van ontwikkelingshulp kwam deze zomer uit andere hoek. Terwijl op nu.nl, GeenStijl en Twitter de spot werd gedreven met Giro 555, werd in de Volkskrant en NRC Handelsblad aandacht gevraagd voor de verschrikking van miljoenen hongerdoden en het moreel appèl dat daaruit volgt. Beide kranten gebruikten de ironie. In haar trefzeker handschrift gaf Volkskrant-columnist Sheila Sitalsing redenen om niet te geven. Kort: geld geven maakt geen zak uit; de honger komt niet door droogte maar door de mislukte staat Somalië. Noodhulp in conflictgebieden houdt een fout systeem in stand. Bij de hulporganisaties werken ‘oetlullen’ die als ze eerder hadden ingegrepen, de hongersnood hadden voorkomen. En: directeuren van hulporganisaties kunnen hun topsalarissen gebruiken om voedsel te kopen. Om te besluiten: „Maar je kunt ook zeggen: zullen we al dat gezanik bewaren voor na de zomer? En nu gewoon geven? Beetje royaal graag.”

In NRC Handelsblad deed Dick Wittenberg dat vet over. De hele voorpagina kreeg hij voor ‘Veertien redenen om niet te geven’. Ook NRC noteerde: „Hongersnood is het resultaat van falend beleid. Voedselhulp stimuleert corruptie. Ethiopië heeft honderden miljoenen hectare vruchtbare landbouwgrond verkocht aan buitenlandse investeerders”, en meer, zoals: „Voedselhulp is zo verslavend als heroïne”.
Dat alles rondom een foto van Adam Ibrahim die de camera in blikt met ogen die nu niet meer zien. Onder die foto, en onderin de pagina één reden om wél te geven: „In Somalië sterven honderden mensen per dag… Aan al die goede redenen om niet te geven kunnen de hongerenden niets doen.”

Als we aannemen dat Sitalsing en Wittenberg de hulpactie wilden helpen, dan hebben ze met de beste intenties cynisme gevoed. De mooiste stijlfiguur bedient, oh ironie, de krachten die ze wenst te bestrijden. De redactie van GeenStijl kon een dag rukken, ruften en zuipen – vergeef me de grofheid. De reaguurders waren door de kwaliteitskranten bediend. Helemaal vrijaf nam de roze redactie overigens niet. Ze maakte zich vrolijk over een „onverschillig NRC” dat oproept tot een „boycot” van 555.

De misplaatste ironie van Sitalsing en Wittenberg maakt de kans dat Nederlanders geld storten niet groter. Ernstiger is de impliciete aanname die aan hun stukken ten grondslag ligt. De argumenten om hulp te wantrouwen blijven in de stukken zelf onweersproken. Daardoor hollen ze het draagvlak voor niet alleen noodhulp, maar ook voor structurele ontwikkelingshulp verder uit.

Ook de lezer die de ironie doorziet, concludeert dat (prominente journalisten van) Volkskrant en NRC ontwikkelingshulp hebben opgegeven. Door de ‘veertien redenen’ te presenteren als natuurwetten, zeg je: hier valt niks aan te doen. Handen ervan af. Alleen als het Grote Sterven begint, kunnen we dat niet goed aanzien. Dan werpen we een aalmoes.

Zowel met de feelgoodprojecten als met de ironie wordt een groot hek om Afrika gezet. Het bouwen van weeshuis of school gebeurt in een andere werkelijkheid, in een soort reservaat waar je arme kindjes kan helpen. Vervolgens hoeven we ons niet meer af te vragen of wij iets kunnen doen om Afrika’s grote massa armen voorgoed vooruit te helpen.
Met een hek om Afrika hoeven we ook geen standpunt in te nemen over de Ethiopische regering die zijn vruchtbare gronden weggeeft aan Saudi’s en Indiërs. In een land waar dik 6 miljoen mensen al vele jaren voedselhulp krijgen, verbouwen zij rijst en maïs voor hun vaderland. Het gaat weliswaar niet om de „honderden miljoenen hectare” die NRC meldt, maar met 6,5 miljoen van zijn beste landbouwgrond in buitenlandse handen, is Ethiopië niet bezig de voedselzekerheid voor zijn eigen bevolking te verbeteren. Nederland heeft al decennia een ontwikkelingsrelatie met Ethiopië. Het is een van Ethiopië’s grotere donoren. Inzake de landcontracten die nu worden gesloten, neemt Nederland, net zo min als de Wereldbank en andere grote hulppartners, stevig positie in. Er zijn nog geen internationale coalities gesmeed om druk uit te oefenen op de Ethiopische regering.

Met een hek om Afrika hoeven we ons ook geen rekenschap te geven van onze bijdrage aan de hongersnood. NRC heeft gelijk dat Ethiopië, Kenia en Oeganda te weinig aan landbouwontwikkeling hebben gedaan. Hetzelfde geldt voor bijna alle hongerlanden. Het is een belangrijke oorzaak voor de huidige nood. En die achtergebleven investering in boeren komt voor onze rekening. Landbouwontwikkeling is namelijk gesneuveld in de structurele aanpassingsprogramma’s uit de jaren tachtig. De Wereldbank en het IMF – wij, de donoren – dwongen Afrikaanse staten hun markten te liberaliseren. Ook moesten ze grof snijden in overheidsuitgaven. De mantra’s waren ‘markt’ en ‘export’. Tot vijf jaar geleden hebben Wereldbank en Afrikaanse staten landbouw straal verwaarloosd.
Met een hek om Afrika zien we niet hoe veel economisch potentieel Afrika heeft. China weet het: Afrika is de grootste bron van schaarse grondstoffen. Veel economieën beneden de Sahara hebben al tien jaar groeicijfers waar Mark Rutte zijn vingers bij kan aflikken.

Met een hek om Afrika onttrekken we ons bovendien aan de onvervreemdbare verantwoordelijkheid om de 1,2 miljard allerarmsten te helpen zich te bevrijden van een systeem dat mensonterende armoede produceert. Daar komt bij dat een hek om Afrika van weinig realisme getuigt. Of we helpen de Afrikaanse boer, of we importeren zijn zonen. Een wanhopig mens is geen hek te hoog.

Rest de derde en meest belangrijke reactie op het verloren vertrouwen. Die ontkiemt uit de veronderstelling dat burgers onvoldoende weten wat de overheid precies doet. Meer kennis zou meer vertrouwen geven. Oftewel: de hulpsector behoeft transparantie. (Niemand vraagt zich af of de relatie tussen transparantie en vertrouwen – zo die er al is – misschien een inverse is? Vijftien jaar geleden wisten burgers veel minder van wat de overheid deed. De meeste Nederlanders hadden in Jan Pronk of Eegje Schoo alle vertrouwen.)

Ontwikkelingsorganisaties, bedrijven betrokken bij hulp en het ministerie van Buitenlandse Zaken zeggen volledige openheid te willen geven. Vorige week presenteerde Buitenlandse Zaken een opendatasysteem. Eerder zag ik hoe de Wereldbank dat doet op data.worldbank.org: flitsende applicaties die voor meer dan tweehonderd landen projecten met resultaten geven. Ze brengen meer dan 1200 indicatoren voor ontwikkeling in beeld. Klik op ‘Mozambique’ en zie in een oogopslag wat voorheen een uur googlen kostte: nationaal inkomen, geletterdheid, armoede, levensverwachting, werkloosheid, stedelijke ontwikkeling en meer. Alles in grafieken die trends laten zien, plus doorkliks naar kleurige taarten vol flashy pop-ups.

Dat het ministerie nog niet de 8 miljoen dollar had geïnvesteerd die de Wereldbank voor zijn informatiesysteem over had, leek me logisch. Toch was wat de topambtenaar op het metersgrote scherm projecteerde, verbijsterend. Het nieuwe opendatasysteem was een telefoonboek in geheimtaal, met eindeloze rijen nummers en projectcodes.

Dit was werk in uitvoering? Daar moest nog een applicatie overheen? Nee, zei de topambtenaar beslist. „Anderen kunnen daar iets moois van maken. Een ngo of misschien een hacker.” Dat hackers van alles kunnen, is de overheid na Diginotar bekend. Maar wat is die openheid waard wanneer alle data op een hoop zijn gegooid? Alsof de Koninklijke Bibliotheek haar collectie uit de rekken trekt, alles in een sportzaal dondert, en dan gul zegt: iedereen mag alles gratis bekijken.

Belangrijker dan de vorm die transparantie krijgt, is de betekenis ervan. Wie met openheid dingt naar de gunst van het publiek, die kiest voor rechttoe rechtaan projecten die heldere resultaten laten zien – weeshuizen of kippenboerderijen. En wie transparant is alleen op die punten waar openheid van pas komt, die kan de claim beter laten varen. Valse beloftes slopen het vertrouwen.

Misschien is het beter te streven naar ‘eerlijkheid’. De baas van Artsen zonder Grenzen in Canada, Marilyn McHarg, riep vorige week in The Globe and Mail hulporganisaties op zich niet te laten leiden door de sentimenten van de donateur. Ze wijst op het gevaar de crisis in de Hoorn van Afrika voor te stellen als iets anders dan het is. Wereldwijde campagnes spreken van ‘droogte in de Hoorn’. Advertenties van hulporganisaties tonen foto’s van uitgemergelde kinderen met de boodschap: „Als u niet geeft, sterft dit kind.” McHarg: „Daarmee reduceert men de decennialange overlevingsstrijd onder de zwaarst denkbare omstandigheden – het gevolg van politieke chaos en militaire agenda’s– tot iets dat kan worden opgelost met water en voedsel.”

Het probleem in Somalië is niet alleen de droogte. De noodsituatie is ook het gevolg van oorlog, zoals ook Sheila Sitalsing schreef. Alle hulporganisaties weten dat gevers gul zijn als het om natuurrampen gaat. Een oorlog werft niet lekker.
Daarvan zegt McHarg: „We moeten eerlijk zijn en toegeven dat noodhulp niet de problemen van Somalië kan oplossen. Tegelijkertijd redt hulpgeld levens. Niets is belangrijker.”

Van de dik 24 miljoen euro die Giro 555 ontving (in de ranglijst van landelijke acties geen slechte score), komt slechts een deel terecht in Zuid- en Centraal-Somalië, waar de nood het hoogst is. Dat is niet omdat hulporganisaties de rest van het geld achterover drukken. Dat is omdat de zwaarst getroffenen zich bevinden in voor hulpverleners ontoegankelijke, gevaarlijke gebieden. De rest van het geld gaat naar de kampen waar Somaliërs naartoe vluchten, en naar omliggende gebieden waar het Grote Sterven misschien nog net kan worden voorkomen. Toch kopte NRC op 8 september: „Hulporganisaties moeten het publiek de waarheid vertellen.” Wie krantenkoppen snelt, concludeert dat de hulpclubs te kwader trouw zijn.

Een donateur begrijpt die complexiteit, zegt Artsen zonder Grenzen. Pas wanneer hij serieus wordt genomen, deelgenoot van de dilemma’s en moeilijkheden van de hulpverleners, dan pas ontstaat ruimte voor fouten. De Nederlandse burger, kiezer, gever moet daarom ook worden verteld hoe lastig en hoe belangrijk het is om te helpen bij een bestuur dat ook de armen ontwikkeling gunt.
Dat scoort minder snel zichtbare resultaten dan een dak op een weeshuis. Een lijnrechte afrekening van input en resultaat valt daar niet te geven, en dat is uit te leggen. Maar elk klein succes hier heeft een zichzelf vermenigvuldigende impact.
Het is te hopen dat het ministerie van Buitenlandse Zaken heel snel de generaal wordt die de hulp nodig heeft. Als een Sun Tzu begint de strateeg met het serieus nemen van zijn tegenstander, de sceptische burger. Die strateeg maakt onmiddellijk de pretentie van openheid waar. Van het telefoonboek fabriekt hij een toepassing voor open data waar een belangstellende wijzer van wordt – voordat die burger concludeert dat hij met een loze belofte een groot, donker bos is ingestuurd.

**
Zie ‘Hoe overleeft de hulp de scepsis van de donateur in NRC
pag 1 en pag 2-3

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *