Er is geen binnendoorweg naar ontwikkeling, Wilde Ganzenlezing 15 okt 2009

Wilde Ganzenlezing in Felix Meritis, Amsterdam

De mogelijkheden en moeilijkheden van succesvolle ontwikkelingshulp; daar wil ik u vanmiddag iets over te vertellen. Laat ik het maar meteen eerlijk zeggen. Ik ben er zo een die nooit zelf vieze handen heeft hoeven maken. Ik sta aan de zijlijn van de hulp. Al is dat wel met beide benen in het rode stof. En in die hoedanigheid wil ik u vertellen over dat prachtige continent waar ik woon, over Afrika.
Over hoe Afrika trouw is aan zichzelf.
Over zijn sterke karakter, én over de uitdaging die dat geeft voor buitenstaanders die Afrika willen helpen. Maar wie iets wil doen voor de bottom billion, de 1 miljard aan die mensonwaardige onderkant, die moet heel goed weten waar de valkuilen zitten.

Ik neem u meteen mee naar Afrika, naar het Noordoosten van Oeganda. Op de grens met Kenia en Soedan ligt Karamoja.
Karamoja krijgt al 46 jaar voedselhulp.
Als mensen al van Karamoja hebben gehoord, dan hebben ze het beeld van woeste nomaden met gekleurde kralen om de nek en een kalasjnikov over de schouder. Ik was er onlangs voor het eerst. En het beeld klopt nog ook. De kralen dragen ze nog steeds. Woest, ongepolijst zijn ze eigenlijk ook. Het volk leek zo hard als het land waarop ze moeten overleven. Alleen die kalasjnikov hebben ze moeten inleveren.

Het grootste deel van Karamoja is rotsachtig. De rivieren staan droog, bomen zijn cactussen en de lucht ruikt op een speciale manier zout; Naar gelooide huid, naar dieren op een droge grond.

De Karimojong leven in lage hutten, verstopt achter metershoge takkenhagen. In die hagen zitten hele lage poortjes en daardoor kruip je op je buik naar binnen. Dat moet de nederzetting beschermen tegen rovers van andere stammen. Al eeuwen stelen de Karimojong elkaars koeien. Dat deden ze altijd met pijl en boog en speren, totdat ze 30 jaar geleden kalasjnikovs in handen kregen. Sindsdien worden hele dorpen doodgeschoten.

Vijf jaar geleden begon de Oegandese regering met gedwongen ontwapening. Maar de overvallen gaan door want het leger heeft niet alle geweren opgehaald. Bovendien ligt Karamoja midden in de gordel van kleine wapens die loopt van Soedan naar Congo, Oeganda, Kenia en Somalië. En een niet volledige ontwapening is een mislukte ontwapening. Het gewapende evenwicht tussen vijandige stammen is weg. De Karimojong zonder wapens zijn nu een makkelijke prooi voor de krijgers die zich verstoppen in de bergen. Omdat de Karimojong zonder wapens hun vee niet meer kunnen beschermen, doet het regeringsleger dat, in hele grote kraals, waar duizenden koeien bijeen komen. Het gevolg is dat de nomaden moeten settlen. Het zwerven is over.

Zolang als het Wereldvoedselprogramma bestaat, sinds 1963, krijgt Karamoja voedselhulp. De meeste Karimojong weten niet beter dan dat de natuur voorziet in zakken mais en sorghum die uit grote vrachtwagens komen. Dit leven is wat hulpverleners een ‘handout life’ noemen.
In Kaabong , een slaperige provinciestad, sprak ik met Steven, een man van 38. Ik vroeg hem hoe hij zijn dagen doorbrengt. Hij zei: “Op de dagen dat er voedsel wordt uitgedeeld, ga ik eten halen. Maar als er geen eten meer is, dan moet ik op zoek naar werk.”

De burgemeester van Kaabong vond dat westerse hulporganisaties nu ook snel kleren, dekens en nieuwe pannen moeten brengen naar de mensen die alles aan bandieten zijn kwijtgeraakt.

Maar een handout life, daar wordt geen mens beter of gelukkiger van. Zoals Paul Kagame, de president van Rwanda dat laatst zei, toen ik hem interviewde over ontwikkeling. Hij zei: ‘Hulp geeft je geen zelfrespect.’ En zonder eigenwaarde is het geen leven. Daarom wil Kagame op de lange termijn alle hulp afbouwen.
In Karamoja neemt de hulp toe.
Nog steeds zijn veel kinderen ondervoed. Maar lang niet altijd omdat er geen eten is, ook omdat de granen die er zijn worden gebruikt om bier van te stoken.

En nu komt het. Waarom vertel ik u dit verhaal? De Oegandese regering vindt dat ze Karamoja veilig heeft gemaakt. Wat Karamoja nu nodig heeft, is ontwikkeling. Economische groei. En ontwikkeling, dát is volgens de regering de taak van de donoren.
Het westen moet komen om Karamoja te ontwikkelen.
**

Ik voorspel u: de kans is groot dat witten dat gaan proberen.
De nood is hoog. De nomaden weten niet hoe ze sorghum of wortelen verbouwen. Ze leefden altijd van het melk en bloed van hun koeien. Ook is er al 3 jaar nauwelijks regen gevallen en de nieuwe oogst is verpieterd. Hulporganisaties, daarentegen, worden niet meer overvallen of in hinderlagen gelokt.

Dus: wat let ons?

Wat let ons?
Dat is een belangrijke maar lastige vraag.
De meeste onder u kennen dat uit eigen ervaring. Je komt mensen tegen voor wie het leven een Sysiphusarbeid is. Elke dag keihard werken en nooit komt die steen boven. U ziet een blind meisje in een Afrikaans dorp. Een bezielde leraar zonder schoolboeken. Een albino zonder zonnebrandcrème.

U komt deze mensen tegen. U ziet het aangezicht van de ander, zoals Levinas dat omschreef. Daaruit volgt een ethisch appel: er is een dwingende noodzaak om te helpen. Logisch dat de vraag: wat let ons om in te grijpen? vaak niet wordt gesteld. U ziet lijden. En vervolgens denkt u in oplossingen. U weegt uw beurs, uw talent, en uw netwerk, en u gaat aan de slag.

En toch moeten we ons die vraag stellen: Wat let ons?
We moeten ons die vraag stellen omdat de feiten ons daartoe dwingen.
Want wat blijkt? Er zijn in Afrika veel problemen waar wij niks aan kunnen doen.

Waar ik woon, in Oeganda, worden kinderen ontvoerd. Ook hoogopgeleide Oegandezen geloven dat als je een kinderhoofdje inmetselt bij de fundamenten van een gebouw, dat gebouw nooit kan instorten. Laatst vond een wanhopige vader zelf de resten van zijn kind terug in een zak, op de golfbaan in het hartje van Kampala. Net als andere teruggevonden kinderen: zonder hoofd, de rest van hun lichaam in stukken gesneden en verkoold. Wat zou ik graag willen dat ik kinderoffers kon uitbannen. Het enige dat ik kan doen, is mijn eigen kinderen geen seconde uit het oog verliezen.

Zo zijn er veel meer problemen in ontwikkelingslanden waarbij wij onmachtig zijn. Wanneer we wél ingrijpen, kan onze bemoeienis onbedoelde gevolgen hebben.

En dat is niet fijn om te horen. Soms is dat pijnlijk. En tóch moeten we kijken. Net zoals u de blik niet wil afwenden van het lijden van de Ander, moeten we ook goed willen kijken naar de negatieve neveneffecten van ons eigen optreden.

Dat is wat ik wil doen:
U om te beginnen drie ongemakkelijke waarheden geven:
1. We willen wat niet kan;
2. Soms bereiken we het tegenovergestelde van wat we willen;
3. Het liefst doen we onze ogen daarvoor dicht.

Daarna vertel ik u wat we wél kunnen
Dan bespreek ik: WAT we kunnen doen om Afrika te helpen;
En HOE we dat zouden moeten doen;
Dan kom ik natuurlijk ook te spreken over kleine particuliere projecten. Maar eerst een lange aanloop…

De Eerste Ongemakkelijke Waarheid
I We willen wat niet kan
Afrika is zichzelf. Zelfs na 150 jaar nogal dwingende bemoeienis uit het Westen. Dan heb je een sterk karakter. Dan laat je je niet zomaar transformeren in iets anders. En als wij dingen willen die niet sporen met Afrika’s eigenheid, dan staan we gas te geven in zijn vrij.

Als wij ontwikkeling willen brengen naar Karamoja, dan willen wij economische groei, onderwijs en gezondheidszorg voor een samenleving die nog het beste te vergelijken is met Europa in de tijd dat warlords elkaar voortdurend bevochten. Hier is nooit zoiets als een staat ontstaan, er is geen geweldsmonopolie. Het is een strijd die Hobbes omschreef als ‘een oorlog van allen tegen allen’. Eer is alles. Traditie is doorslaggevend. En het doden van een mens geeft aanzien.

Je hoeft geen helderziende te zijn om te voorspellen dat Karamoja niet heel snel een democratische take-off economie wordt.

In de rest van Oeganda is dat een stuk lastiger te zien.
Daar zien we een omgeving die we herkennen. Overal is bedrijvigheid.
Je hebt een gekozen president, een parlement met politieke partijen, ministeries, een rechterlijke macht en een rekenkamer.
Wij noemen dat een democratie.

Het is niet zo heel gek dat wij denken dat we hier heel wat kunnen bereiken. Het duurt even voordat je de tien verschillen gaat zien.
Die democratie naar westerse snit is vooral façade.
De staat zoals wij die kennen, is hier nooit ontstaan.
Het algemene belang, het publieke belang, bestaat niet.
De burger net zomin.
Zo zijn in Afrika niet alle mensen gelijk – niet altijd voor de wet en zeker niet in morele zin. In een Afrikaanse samenleving zijn mensen ongelijk. Een tijdje terug gingen we op bezoek bij de familie van onze tuinman Moses, zo’n 10 uur rijden van Kampala. Op een groot stuk land leven ze in lemen hutten. Toen we de moeder van Moses begroetten, ging ze voor ons op haar knieën. Haar dochters net zo. De hele dag zaten wij op de 2 enige stoelen, zij op matten. Toen het eten kwam, werd duidelijk dat ze de beste dingen die ze hebben, alleen voor ons hadden klaargemaakt. In de olie die wij als geschenk hadden meegenomen, waren voor ons frietjes gebakken. Toen heb ik gezegd dat het in onze cultuur echt onbeleefd is om alleen te eten. Of we alsjeblieft met z’n allen konden lunchen?

Ik bracht Moses en zijn ouders in een lastig parket. Na overleg besloten zij dat de vader samen met ons zou eten. Moses, moeder en dochters aten later, achter de keukenhut. Ze aten wat wij hadden overgelaten.

Voor Oegandezen is die ongelijkheid een natuurlijke orde. Laatst hadden we thuis Oegandese vrienden te eten. Allebei komen ze uit vooraanstaande Oegandese families. Toen ik opstond om het eten klaar te maken, zei Gloria: “Je kok is natuurlijk al naar huis.” Waarop ze zei:”Jullie witten verpesten de markt voor ons. Wanneer ze eenmaal voor jullie hebben gewerkt, kunnen ze dat niet meer voor ons. Wij beschouwen dit toch als banen voor 24 uur.”

De kolonisator en de donor hebben hier een westers systeem opgetuigd, maar dat onttrekt aan het zicht hoe Afrikaanse politiek werkt volgens Afrikaanse wetten. De Afrikaanse staat en alles wat daarbij hoort, dient het patronagesysteem. Waarschijnlijk is dit voor een aantal van u gesneden koek, maar ik vertel het nog even kort: wat is dat patronagesysteem?

Het is een ordening waarbij alles draait om sterke personen.
Deze machtige mannen zouden vechten om de bronnen van inkomsten, de zogenaamde rents, als ze niet een deal hadden gesloten. De sterke mannen onderhouden een ongeschreven vredespact. Ze delen de poet en dan maken ze geen ruzie. Bij een burgeroorlog is namelijk iedereen slechter af – de rijken omdat er dan minder opbrengsten zijn, en de armen omdat een oorlog komt met geweld, honger en ziektes.
Als er zoiets is als een algemeen belang, dan is dat: geen geweld.

En dus verdelen sterke manen de rents. Vroeger was dat vruchtbaar land, goud en diamanten. Tegenwoordig zitten de rents vooral bij de staat. Een groot deel van de schatkist is gevuld met ontwikkelingshulp.

Dit zijn andere samenlevingen dan de Nederlandse. Dit zijn gesloten samenlevingen, of, in de woorden van de Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Douglass North: limited access orders. Hier is geen concurrentie om economische opbrengst of politieke macht. Geen echt vrije markt en geen democratie. Alleen een kleine kliek heeft toegang tot de macht en de middelen.

Die sterke man is een patroon met een achterban. De welvaart van die achterban, is weer een functie van hoe de grote man boert. In het patronagesysteem draait alles om persoonlijke relaties.
Betrekkingen zijn waardevol. Die moet je koesteren. Een begroeting in Afrika is een uitvoerig ritueel waarin de relatie steeds weer wordt bevestigd. Hoe gaat het? Het gaat goed. En hoe gaat het met jou? Het gaat goed. Hoe was de reis? De reis was goed. Ook al is er iemand ernstig ziek, eerst moet de betrekking bestendigd.

Het belang van persoonlijke relaties weegt zwaarder dan wat ook, omdat je in je eentje in Afrika niemand bent. Omdat je niks kan. Van oudsher dwingen de elementen in Afrika een mens tot gezamenlijkheid. Je overleeft bij de gratie van het collectief.
Anders dan de Nederlander, kan de Afrikaan het zich niet veroorloven om de hoffelijkheid en de wellevendheid overboord te gooien.

De sterke man is voor zijn achterban een patroon, een beschermheer. Meestal zoekt iemand een patroon afkomstig uit zijn geboortestreek. Om zijn clientèle tevreden te houden, moet de sterke man wél leveren. Een politicus moet wegen, scholen en fabrieken regelen voor de achterban.
Wie niet genoeg levert, wordt ingeruild. Over twee jaar zijn in Oeganda verkiezingen en president Museveni geeft schoten voor de boeg: als een district hem parlementariërs stuurt met wie hij niks kan – hij bedoelt: politici van de oppositie, dan moeten ze niet opkijken als er geen wegen meer worden aangelegd.

In die sociale en politieke omgeving is het logisch dat er uit de schatkist wordt gejat. Ook is het normaal dat je neven en vrienden helpt aan een baantje. Niemand vindt het gek dat je regelt dat het bedrijf van je broer geen belasting hoeft te betalen. In het patronagesysteem zijn individuen verknoopt met individuen. Wat wij diefstal vinden, is hier vaak: goed voor jezelf zorgen. Corruptie is functioneel. Het geeft stabiliteit aan een land als Oeganda: etnisch sterk verdeeld en met een gewelddadige geschiedenis. Daar moet ik wel een kanttekening bij maken: corruptie is tot op zekere hoogte functioneel. In Uganda en Kenia is het jatten nu zo ongeremd, dat het waarschijnlijk minder kan zonder dat er een burgeroorlog uitbreekt.

En in die setting lopen wij witten met de beste bedoelingen rond.
Wij willen armoede verminderen – en die wens is terecht. Het patronagesysteem kent een straatarme meerderheid. Zelfs in het vruchtbare Uganda kunnen veel mensen hun kinderen niet voeden.
De ongemakkelijke waarheid is dat wij niet al die kinderen uit de armoede kunnen halen. We kunnen zakken maïs uitdelen. Maar we kunnen ze bijvoorbeeld niet verbieden om daar ook bier van te brouwen.
Wij kunnen Afrika geen democratie brengen. Verkiezingen, dát wel, maar een democratie kun je niet invoeren. Die moet je verwerven.

In 120 jaar tijd hebben witten de hardware van Oeganda behoorlijk veranderd. Maar de software laat zich minder makkelijk overschrijven.
Dat is niet gek.
Je kunt een land of zijn bevolking niet ontwikkelen – ontwikkelen is geen passief werkwoord. Een mens ontwikkelt zichzelf.
En dat gaat met missers en treffers. Met twee stappen vooruit, 1 naar achter en soms ook nog een opzij. De weg naar welvaart die kun je niet uitstippelen. Die moet je zoeken.

Ontwikkeling blijkt een rommeltje. Ontwikkeling is geen steriele operatie. Het is een ingewikkeld en chaotisch proces, en lang niet altijd schoon. Het is een zoektocht van een mens, een volk een land.
Vraag waar dat ook zouden willen, er is geen binnendoorweg naar ontwikkeling. There’s no shortcut to development.

Dat brengt ons tot de ongemakkelijke waarheid dat wij vaak willen wat niet kan. Wij zijn behoorlijk machteloos in een sociaal-culturele en politieke omgeving die zijn eigen wetten kent. Wij kunnen de natuurlijke stroom niet bergop duwen. We kunnen haar niet door een andere vallei voeren. Proberen we de loop van de rivier te verleggen, dan doen we niet alleen Afrika tekort. We hebben er ook onszelf mee. We hebben onrealistische verwachtingen, en die zijn de vader van onze frustratie.
Dus dat is de eerste ongemakkelijke waarheid: we willen wat niet kan.

II De tweede ongemakkelijke waarheid is daar het gevolg van:
We bereiken soms het tegenovergestelde van wat we willen
Ik geef u een voorbeeld dat ik al eens eerder gebruikte: Gratis onderwijs en gratis gezondheidszorg hebben de armen in Oeganda beroofd van onderwijs en gezondheidszorg. Vroeger betaalden de Oegandezen een klein bedrag aan schoolgeld. In een klas zaten tussen de 30 en 40 kinderen en na zes jaar kon een gemiddelde leerling lezen, schrijven en rekenen. In 1997 maakte Museveni het onderwijs gratis. Alle kinderen moesten naar school. Maar daarvoor waren er niet genoeg leraren, lokalen en lesmaterialen. Klassen raakten overspoeld met soms 200 kinderen. Die zitten allemaal op de grond. Boeken en schriften zijn er nauwelijks.

Het moet leraren het idee geven dat het de overheid niet echt veel kan schelen wat zijn leerlingen opsteken. Gevolg is dat die leraren meer dan de helft van de tijd niet voor de klas staan. Voor kinderen en ouders is het net zo motiverend. Een groot deel valt in de loop van de basisschool uit. Zes jaar later kunnen veel kinderen nauwelijks rekenen en zijn ze praktisch analfabeet.

Komen de ouders dan niet in opstand? Nee. Niet echt. Ze hebben toch ook niks voor school betaald? En als je niks betaalt heb je geen recht van klagen. Wie het belangrijk vindt dat zijn kind iets leert, stuurt het naar een privéschool. Maar dat kan alleen als je een dik salaris hebt. De Oegandese elite stuurt zijn kinderen naar de beste kostscholen in Engeland of Amerika.

Ik vraag me wel eens af wat er zou gebeuren als de Oegandese overheid al zijn ambtenaren zou verplichten zijn kinderen naar een publieke school te sturen? Ik gok dat dat meer effect zou hebben op de kwaliteit van het onderwijs dan de 20 miljoen euro die wij er als Nederland nu in stoppen.

Gezondheidszorg is eigenlijk hetzelfde verhaal. In klinieken voor gratis gezondheidszorg zijn vaak geen dokter en geen medicijnen. Tot 70% van de medicijnen wordt gestolen, vaak door de dokters die ze verkopen in hun eigen privéklinieken.

Waar we hier nu over hebben, zijn de publieke goederen die het allerbelangrijkste zijn voor ontwikkeling: onderwijs en gezondheidszorg.
En wat deze waarheid zo ongemakkelijk maakt, is dat onderwijs en zorg nooit zo zouden zijn geruïneerd zonder onze hulp.
President Museveni kon onderwijs en gezondheidszorg gratis maken, omdat de donoren daarvoor willen betalen.

Wij vinden gratis onderwijs prachtig: alle kinderen naar school. Het is ook het tweede Millenniumdoel. Voor de Nederlandse ambassade in Oeganda is onderwijs dan ook een van haar prioriteiten, waarvoor we dit jaar dus 20 miljoen betalen. Onze regering en veel donoren noemen gratis onderwijs een succes. Scholen krijgen toch veel meer inschrijvingen?

De tweede ongemakkelijke waarheid is dus dat we soms het tegenovergestelde bereiken van wat we willen.

3. De derde ongemakkelijke waarheid: Het liefste doen we onze ogen ervoor dicht
Het lijkt alsof mensen die werken in ontwikkelingssamenwerking, vaak niet willen zien waar we niks aan kunnen doen of waar we het tegenovergestelde bereiken van wat we willen.
Natuurlijk moet je strategisch zijn met vuile was. Maar je moet ook niet gaan zitten wachten tot de blonde god uit Venlo ermee aan komt zetten.
Als we met de neus op de feiten worden gedrukt door mensen voor wie de beste ontwikkelingssamenwerking zo klein mogelijk is, dan is het pleit verloren.

Dat gebeurde eerder al met de welvaartsstaat. Daar wilde links niet zien dat er ook misbruik werd gemaakt van mooie voorzieningen. Daarna overkwam het de multiculturele samenleving – toen zijn lang de ogen gesloten voor groepen die helemaal niet bezig waren met integreren.

Nee, juist progressieve mensen moeten deze ongemakkelijke waarheden durven zien.
Zodat we ingrijpen op een manier die een getalenteerde maar arme leerling wél een kans geeft. Zodat een kind malaria wél overleeft omdat er medicijnen voorhanden zijn.
*

Ik heb u laten zien dat we vaak willen wat niet kan. Dat we te vaak het tegenovergestelde bereiken van wat we willen. En dat we onze ogen daar te vaak voor sluiten.

Nu krijgt u misschien een beklemmend gevoel.
Want loods ik u richting afgrond?
Eerst echoode de vraag: Wat let ons?!
Nu dringt zich een heel andere vraag op: Kunnen we dan helemaal niks?

Gelukkig wel.
We kunnen misschien minder dan we denken. Maar we kunnen veel méér dan we nu bereiken.

Wie iets wil bereiken, moet wel eerst over twee vragen hebben nagedacht:
Wat doe je?
Hoe doe je dat?

Laat ik met die laatste vraag beginnen, de vraag naar het HOE.
Er is 1 principe waar elke interventie aan moet voldoen, en dat is: Do No Harm. Wees er zeker van dat je geen kwaad doet. Dat klinkt gemakkelijk, want wat kan er nou mis zijn met alle kinderen naar school sturen? Het is ook een principe dat door het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt uitgedragen. Maar gedrevenheid kan verblinden. Ik denk dat Oeganda’s gratis onderwijs daarover genoeg zegt.

Om te weten of een interventie kwaad kan, moet je over een bepaald land veel kennis en ervaring hebben. Je moet weten waarom in het eeuwige schaakspel om de macht, een bepaalde zet wordt gezet. Je moet intuïtie ontwikkelen voor Afrika’s eigen logica. In een artikel in NRC Handelsblad schreef ik eens dat we ons moeten trainen in de antropologische blik. Toen dachten veel mensen dat ik vond dat alleen nog afgestudeerde antropologen naar Afrika mogen gaan. Maar eigenlijk bedoelde ik een manier van kijken, van wéten dat Afrika zichzelf is, met zijn eigen logica, en dat we hartstochtelijk moeten proberen die andere rationaliteit te doorgronden.

Want waarom wil president Museveni gratis onderwijs voor iedereen? Niet omdat hij het ontwikkelingsniveau van zijn bevolking zo graag omhoog wil brengen. De elite heeft helemaal niet zo veel belang bij een hoog opgeleide bevolking.

Het antwoord op de vraag naar HOE je Afrika kunt helpen is dus: van binnenuit. Je moet begrijpen wat er daadwerkelijk gebeurt. Bijvoorbeeld, dat Museveni stemmen scoort door onderwijs gratis te maken.

Vervolgens moet je aansluiten bij bestaande kiemen van ontwikkeling, bij endogene processen. Wij kunnen het erg vinden dat de kinderen van Karamoja ondervoed zijn. Maar als het voedsel dát er is wordt gebruikt om bier van te brouwen, dan kunnen wij daar heel moeilijk helpen.

Twee weken geleden zat ik in Oeganda naast een Nederlandse vrouw die 5 dagen in Kampala was geweest voor haar werk. We dronken een biertje in een grote tuin met een swingende band en een kampvuur. Deze vrouw had in Kampala een bijeenkomst georganiseerd tussen de partijleiders van alle politieke partijen. Het doel was een dialoog te beginnen tussen deze politici. Zodat die een keer buiten de arena van het parlement een goeie inhoudelijke discussie kunnen voeren.
Ik moet haar wat wazig hebben aangekeken. En daarvoor hebben ze hulp uit Nederland nodig?!

Dat is niet alleen aanmatigend. Het getuigt ook van weinig begrip van dit soort samenlevingen. Vier dagen later beleefde Kampala de grootste rellen sinds jaren. Twintig mensen zijn doodgeschoten. De inzet was de machtsstrijd tussen de president en de belangrijkste Oegandese koning. Die koning mag volgens de grondwet niet meedoen aan de parlementaire politiek. Voor de dialoog in het vijfsterrenhotel was die niet uitgenodigd.

Met kennis en begrip van binnenuit heb je een goed begin. Vervolgens moet je als een spoorzoeker te werk gaan, als een Searcher – de term is van Bill Easterly. Hij zet de Searcher tegenover de Planner, de ontwikkelingsbureaucraat die vanaf zijn werktafel grote plannen bedenkt. Dat zijn meestal one size fits all-plannen; confectie voor 53 landen diverser dan Europa. De planner rekent zijn plannen door, om ze vervolgens met groot geld te gaan uitvoeren.

In The White Man’s Burden beschrijft Easterly hoe dat tot mislukken is gedoemd. Je kunt alleen succes boeken als je voor een specifiek probleem in een specifieke context een specifieke oplossing zoekt. Je moet klein beginnen en iets uitproberen. Dan zie je wat wel werkt en wat niet. Variëteit en selectie. Trial en error, waarbij je vooral niet bang moet zijn voor de error. Daarvan leer je wat niet werkt, en je stuurt onmiddellijk bij. Omdat je klein bent begonnen, valt de schade mee.

Ik zal u straks een mooi voorbeeld geven van een relatief klein project dat al zoekend te werk gaat, en dat daarmee groot succes boekt.

Ik vertelde u zojuist over Hoe je zou kunnen ingrijpen, met zo min mogelijk ongemakkelijke waarheden tot gevolg.
– weet zeker dat je geen kwaad doet: DO No Harm
– verwerf daarom langdurig en gedegen kennis van binnenuit – daarover zo meteen meer.
– en ga als een Searcher te werk. Probeer dingen uit, stuur gaandeweg de hele tijd bij, en wees niet bang fouten te maken.

Blijft over de vraag: WAT doe je?
Je hebt grofweg 2 smaken – heel wat mengvormen ook, maar laten we het voor de eenvoud houden op 2 types interventies.
1. Wil je op macroniveau ingrijpen? een samenleving helpen transformeren?
2. Of wil je een individueel leven redden?

Die individuele levens zijn gevangenen van een systeem dat ze arm houdt. Een dubbeltje wordt in Afrika maar moeilijk een kwartje omdat de daalders de gelederen dichthouden. Daarom is ontwikkelingssamenwerking zich steeds meer gaan richten op het helpen van een samenleving. Met het stabiliseren van de markteconomie. Liberaliseren van markten. Onderwijs en zorg toegankelijk maken voor de hele bevolking.

Dit soort interventies kunnen goed uitpakken. Zo is er in Oeganda echte economische groei. Die is mogelijk gemaakt door het stabiliseren van de macro-economie: lage inflatie, stabiele wisselkoersen. De nieuwe middenklasse is cruciaal voor een moderniseringsproces van binnenuit. Middenklassers gaan belasting betalen. Vervolgens gaan die van de overheid fatsoenlijke wegen, scholen en klinieken eisen. Ze gaan de leiders ter verantwoording roepen. En precies daarmee…
En precies daarmee begint een proces van democratisering. Niet met een dialoog tussen grote mannen in het vijfsterren Sheratonhotel.

Maar het veranderen van de samenleving is lastig. Als je dit soort landen niet van binnenuit kent, dan ben je sowieso kansloos.

Gek genoeg lijkt het alsof we in Nederland kennis niet meer, maar minder zijn gaan waarderen. Missionarissen hadden altijd veel ervaringskennis. Technisch Assistenten hadden academische en ervaringskennis. Maar missionarissen zijn bijna uitgestorven en Technisch Assistenten hebben zich moeten omscholen. De moderne ontwikkelingswerker wordt overgeplaatst zodra hij zijn land begint te snappen – na maximaal vier jaar. En dat terwijl onze hulp er sinds eind jaren 90 vooral op is gericht samenlevingen van bovenaf te helpen. Dat doen we niet op basis van doorleefde ervaringskennis. Nee, we vinken vanachter ons bureau een lijstje met criteria af. Een regering die voldoet aan onze maatstaven van goed bestuur, krijgt van ons een blanco cheque, de zogenaamde begrotingssteun.

Ontwikkelingssamenwerking werd zo steeds meer een activiteit van mensen in pak die werken in luchtgekoelde kantoren – in Washington, Den Haag of Afrika. Ze lezen rapporten waaruit ze afleiden of aan de criteria is voldaan. Die rapporten gaan deels over de schijnwerkelijkheid van parlement, regering en rekenkamer. Niet over grote mannen die de rents verdelen. Die rapporten melden het aantal op school ingeschreven kinderen. Niet hoeveel leerlingen een ingewikkelde tekst kunnen lezen. Alle ontwikkelingsbureaucraten claimen dat gratis onderwijs in Oeganda een groot succes is. Verleden jaar gingen de onderwijsinspectie en leraren ruziënd over straat omdat de Oegandese citotoets alweer veel slechter was gemaakt.

De kans dat ontwikkelingsbureaucraten of carrièrediplomaten de dubbele bodem van de Afrikaanse politiek gaan zien is niet zo groot. De Nederlandse regering heeft geen specialistische uitvoeringsorganisatie voor ontwikkelingssamenwerking, zoals het Britse Department for International Development, het DFID. Ook geen topinstituut gespecialiseerd in ontwikkelingsvraagstukken, zoals het Overseas Development Institute ODI van de Britten.

Mijn belangrijkste gedachte over macrosteun is dan ook dit:
Wanneer wij samenlevingen willen transformeren, moeten we beginnen met te investeren in onszelf. We moeten investeren in ons begrip van totaal andere systemen.
We moeten ongemakkelijke waarheden onder ogen durven zien. En vervolgens moeten we onze verantwoordelijkheid nemen. We mogen niet gaan lopen rommelen in een systeem dat we onvoldoende begrijpen.
**

Dan neem ik u mee naar de andere kant van het spectrum. Daar waar u zich misschien meer thuis voelt. Je kunt het leven van één mens verbeteren.
De Joodse Talmoed zegt: wie één mens redt, die redt de hele wereld. Wie ooit 1 persoon aan een beter leven heeft kunnen helpen, weet hoe waar dat is. Een opleiding voor een bedelaar. Zonnebrandcrème voor een albino. Daar is een wereld gewonnen.
Wie zo kleinschalig werkt als het helpen van 1 persoon, die heeft een groot voordeel. Je bent bijna altijd bezig met Searching. Er is geen groot plan uit Washington of Den Haag. De kans op gezichtsbedrog is daardoor kleiner. Nog steeds geldt dat je in de Afrikaanse werkelijkheid niet altijd krijgt wat je ziet. Maar 1 kind dat wil leren, een albino die ziek wordt van de zon, daar kunnen niet zo veel lagen achter schuilgaan.

De meeste particuliere initiatieven zijn weliswaar een maatje groter, ze kunnen de kracht van die micro-interventie behouden. De projectontwikkelaar – laten we die term nou eens terugkapen van de vastgoedjongens – de projectontwikkelaar staat dicht op een probleem. Zijn strijkstok is kort. Het doel is helder. Output en outcome zijn vaak duidelijk te definiëren.

Dát is de grote kracht van de kleine particuliere initiatieven.
Maar de valkuilen nemen toe met de schaal van het project.
Je begon met die ene gedreven leraar die nog niet eens een lokaal had. Intussen is er een school. En naarmate het project groeit, wordt ook de afhankelijkheid van die ene persoon duidelijker.
En daar dwingt al meteen de Afrikaanse werkelijkheid. Want ook al wil je als Nederlander dat je project wordt gedragen door een instituut – bijvoorbeeld een schoolbestuur, in Afrika draait alles om sterke individuen. Zij zijn de middelpuntvliedende kracht van waaruit alles gaat lopen. Dan is het heel erg Nederlands om het project uit te breiden met een training capaciteitsopbouw, bv om een schoolbestuur meer te laten zijn dan het is.

Laat ik eerlijk zijn. Ik ben bang dat dát vaak een heilloze weg zal zijn.
Afrika heeft een sterk karakter. Afrika werkt langs persoonlijke contacten. Er zijn intussen genoeg instituten opgericht of opgetuigd omdat de westerse geldgever dat zo wilde. De meeste zijn een kostbare façade.
Ik zou dus niet een schoolbestuur gaan trainen. In plaats daarvan zou ik veel werk maken van de selectie van de hoofdrolspeler. Hoe beter je de lokale omgeving kent, hoe groter de kans dat je een gouden partner binnenhaalt.

Tot slot wil u vertellen over dat prachtige project dat ik laatst bezocht in Rwanda: Jongerencentrum GATENGA in Kigali.
Het project is al 33 jaar oud. Het ligt in een vallei in een buitenwijk van Kigali: een ambachtsschool, sportvelden, een theaterzaal, koeienstallen, een biogasinstallatie – het is een complex van 26 hectare. Hier krijgen anders kansarme jongeren een vakopleiding.

De oprichter zat in een leunstoel op de veranda, Jan Dingenen van 84 is een Belgische pater. Zolang als Gatenga bestaat, sinds 1976, runnen de Belgische Salésianen Gatenga – nu zijn ze de laatste der mohikanen, deze missionarissen. Nog drie Belgen en dan heeft de witte man in Gatenga een natuurlijke exit-strategie doorlopen, dan zijn er alleen nog Rwandese paters.

In 1976 kreeg Pater Jan het moerasland voor niks. Er was toch niemand die er iets mee kon. De Salesianen hebben het stukje bij beetje drooggelegd. Ze hebben er een school neergezet waar nu 1000 leerlingen studeren. Honderd van hen zijn wees en die wonen ook op het terrein.
Het idee is simpel: kinderen van de straat gaan vaak niet naar school omdat ze geld moeten inbrengen. Dus ze bedelen, ze sjouwen hier en daar wat. Gatenga geeft ze tegen de laagst mogelijke eigen bijdrage en in zo kort mogelijke tijd een zo goed mogelijke opleiding. Kok, timmerman en metselaar word je in 2 jaar. Schrijnenmaker of elektricien in 3. Meiden worden er kapster of coupeuse, naaister. Wie het schoolgeld niet kan betalen, kan een beroep doen op een sociaal potje. Die mag gratis.

De Salésianen hechten aan plezier maken. Van de 26 hectare zijn er een paar voor sport, muziek, acrobatiek. Elke middag komen tussen de 800 en 2000 kinderen uit de buurt spelen. Na drieën stroomt het terrein vol. Verder is Gatenga deels self-sufficient en ecologisch. Poep van koeien en leerlingen komt in grote bassins. Het gas gaat naar gigantische branders op biogas.

De Salesianen moeten voortdurend nieuwe oplossingen verzinnen voor nieuwe problemen. Zo kwamen de paters er een tijdje terug achter dat jongeren die intern hadden gezeten, in de problemen kwamen nadat ze waren afgestudeerd. Ze hadden dan weliswaar een vak geleerd, ze hadden geen huis. Ook hadden ze nooit geleerd om voor zichzelf te zorgen. De paters hebben toen vijf huisjes gekocht en ingericht. Wie in het laatste jaar zit, die gaat op kamers.

Een ander probleem was dat de beste werkgevers, hotels en grotere bedrijven, aarzelden om de jongeren zonder familie in dienst te nemen.
Gatenga begon toen Rwanda’s eerste uitzendbureau, zodat ze tijdelijk een kok of timmerman van Gatenga konden uitproberen. Nu zijn de vaklui van Gatenga overal gewild.

Ik vond het een prachtig voorbeeld van een geslaagd project.
Maar wat precies is er dan zo bijzonder aan Gatenga?
1. de paters zijn fantastische Searchers.
Ze zijn daar zo goed in, omdat ze Rwanda van binnenuit kennen. Zo weten ze dat een opleiding zo kort mogelijk moet zijn – deze kinderen moeten namelijk zo snel als kan geld verdienen. Er zijn altijd kleinere broers en zussen moeten worden verzorgd. De paar witte paters die er nog zijn, wonen al meer dan 40 jaar in Rwanda. Ze spreken de lokale taal. Het Kinyarwanda is een van de moeilijkste talen ter wereld. Maar om in deze samenleving te werken is Kinyarwanda bijna onmisbaar.
2. Gatenga heeft successen uitgebouwd en is van klein groot geworden.
Maar als groot project slaagt het erin klein te blijven.
Alle docenten zijn oud-leerlingen, bv. De Rwandese overheid probeert gatenga nu te verplichten alleen docenten met een officiële bevoegdheid aan te stellen. De directeur houdt de boot af. “Onze leraren zijn zo goed met onze leerlingen, omdat ze zelf weten wat armoede is.”
Gatenga is ook klein gebleven in die basale houding. Nog steeds: voortdurend uitproberen en bijsturen.
3. Gatenga helpt individuen. Jongeren met een verloren leven leren een vak. Maar Gatenga is meer dan dat. Het is onnadrukkelijk doordrongen van karaktervorming, van het ontwikkelen van een bepaalde mentaliteit die gunstig is voor ontwikkeling: eerlijk zijn, hard werken.
4. Gatenga helpt individuen maar de samenleving heeft baat bij deze ambachtslieden. Academici heeft Rwanda niet nodig. In deze fase van wederopbouw en groei, zijn letterlijk bouwers nodig. Veel groeieconomieën hebben tekort aan metselaars, electriciëns, – dat is vaak een binding constraint. En de vaklui die daarvoor nodig zijn, die levert Gatenga binnen twee jaar af.

Vier lessen waarin Gatenga ons iets leert veel over de methode van succesvolle hulp:

1. Searching van binnenuit;
2. een groot project klein houden, dicht op het probleem
3. individuen helpen en tegelijkertijd meer doen dan dat: door karaktervorming
4. individuen helpen en tegelijkertijd vaklui trainen, waarmee je de binding constraint voor economische groei aanpakt.

Wil ontwikkelingssamenwerking legitimiteit behouden, dan moet een omslag worden gemaakt van ideologische naar pragmatische ontwikkelingssamenwerking.
Dat vereist topkwaliteit.
Maar resultaten behaal je niet met nóg meer formele evaluaties – zoals nu zo vaak wordt gedaan. Meer evalueren betekent in de praktijk: meer formulieren. En nóg minder kennis van aan de grond.

Op Gatenga gaan weinig formulieren rond. Evalueren is er cruciaal, maar dan als een tweede natuur. Voortdurend kijken wat wel werkt en wat niet. Evalueren is een grondhouding. Van daaruit kunnen kleine succes groeien. Maar dan geldt dat een groot project klein moet blijven. Niet in schaal, idealiter zoek je naar klein binnen groot, nee, klein in: zo dicht mogelijk op het probleem.

Blijven zoeken, ook als je weet dat je op de goeie weg bent. Dat laatste klinkt gemakkelijker dan het is. Dat is niet: zomaar in het wilde weg iets uitproberen. Je hebt uitvoerders nodig die de antropologische blik meester zijn en die zich comfortabel voelen met een opdracht die, zoals ze dat in het leger noemen, mission-command is. Het doel is duidelijk. De ander, van wie het aangezicht ons raakt, heeft recht op een beter leven.
De weg daar naartoe moet gezocht.
Die weg zelf is het doel. En de Ander moet voorop gaan, hij moet zijn eigen spoor vinden.
Precies dat is ontwikkeling.

**

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *