Ontwikkelingshulp slecht voor Oeganda? Discussie met BZ in NRC, 27 mrt 2009

Dit schrijft het ministerie van Buitenlandse Zaken:

Het artikel van Marcia Luyten over ontwikkelingssamenwerking (Opinie & Debat, 21 maart) staat bol van suggestieve voorbeelden en feitelijke onjuistheden. Laat ik er één uitpikken: gratis onderwijs is slecht voor Oeganda. De bewijsvoering voor deze bewering ontbreekt. Het IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie) heeft in 2008 een uitgebreide evaluatie gedaan naar de onderwijssector in Oeganda. De feiten hieruit tonen het ongelijk aan van mevrouw Luyten.

Op dit moment gaan in Oeganda driemaal zoveel leerlingen naar school als in 1996 het geval was. Door de bouw van scholen en klaslokalen daalde de gemiddelde klassengrootte van 108 leerlingen in 2000 tot 72 leerlingen in 2007. Er gaan nu veel meer kinderen uit de armste en achtergebleven regios naar school. Het onderwijsniveau van de bevolking stijgt en het analfabetisme, vooral onder vrouwen, neemt af. Maar we zijn er nog niet, daarin deel ik de mening van de auteur. Voortijdige uitval van leerlingen en de afwezigheid van docenten zijn grote problemen. Vanwege de zorgen over de kwaliteit van het bestuur heeft Nederland in 2007 de begrotingssteun aan Oeganda vervangen door steun aan twee sectoren: onderwijs en justitie. De hoogte van de steun aan onderwijs is afhankelijk gemaakt van concrete resultaten. Hoe meer kinderen hun school afmaken, hoe hoger de steun aan de onderwijssector. De discussie over nut en noodzaak van ontwikkelingssamenwerking verdient serieuze aandacht. Maar deze dient wel gevoerd te worden op basis van feiten en cijfers.

André Haspels
Plaatsvervangend directeur-generaal Internationale Samenwerking, Min. van Buitenlandse Zaken
**

Dit antwoordt Marcia Luyten:

Het is Nederlands laatste heilige huisje, zei Kamerlid Diederik Samsom (PvdA) vier jaar geleden over De 0,8-norm voor ontwikkelingssamenwerking. Hij trok een parallel met de multiculturele samenleving, toen het zelfgenoegzaam establishment een dolende werd in een dorre woestenij. Ook onder de 0,8-norm voor ontwikkelingssamenwerking zat volgens Samsom geen substantiële draagkracht meer. Hij voorspelde: vullen we die leegte niet en de 0,8 sneuvelt, dan is er geen houden meer aan.

Zelfgenoegzaam is het establishment van Ontwikkelingssamenwerking nog steeds, zo blijkt uit de reacties van het Ministerie van Buitenlands Zaken en Oxfam-Novib. Het klopt dat er meer kinderen naar de eerste klas gaan. Zes jaar later is daar een groot deel van afgevallen. Belangrijker is de vraag wat deze leerlingen kúnnen. De laatste Oegandese Citotoets veroorzaakte een rel. De scores waren schrikbarend laag – verslechterd ook ten opzichte van voorgaande jaren. Nog geen 40 % van de geteste kinderen zat in de hoogste twee schalen. Alles daaronder kan eigenlijk niet genoeg lezen, schrijven en rekenen voor de middelbare school. BZ kijkt dus niet naar de resultaten. Het ministerie reageert niet op de stelling dat we systeemfouten maken. Dat we mechanismen van verantwoording – en daarmee een proces van democratisering – ondermijnen.

Hoe groot het kritisch engagement, de kennis en de ervaring met ontwikkelingsvraagstukken, toont de discussie op internet. Anders dan sommige lezers concludeerden, vind ik hulp belangrijk. Door traditie te respecteren én te moderniseren, door aan te sluiten bij een vraag naar hulp en te zoeken naar kiemen van verandering. Veel lezers vragen naar de change agents: wie of wat zijn zij? Dat kan iedereen zijn – een boer die een coöperatie begint, een vrouwenactiviste, schoolhoofd of minister: oprecht gemotiveerd om iets structureel te helpen verbeteren. Ze herkennen is een taak voor de ontwikkelingsantropoloog, de professional die Afrika van binnenuit kent. Change agents helpen vormen is een opdracht voor onze hulp. Dat vraagt toponderwijs voor gemotiveerde, slimme Afrikaanse kinderen.

Mijn suggestie dat Afrikas crisis ook een mentaliteitscrisis is, stuit bij sommige deelnemers aan het debat op weerstand. Als er al sprake is van een mentaliteitscrisis, dan wijt Paul Mbikayi dat aan het feit dat veel Afrikaanse leiders in het Westen zijn opgeleid. Wat is het dán dat maakt dat te veel Oegandezen niet vroeg opstaan om hun kind mét ontbijt naar school te sturen; dat ze drinken in plaats van hard te werken? Hoogleraar internationale economie Eelke de Jong heeft een goed antwoord: er is geen causaal verband tussen mentaliteit en armoede. Armoede creëert berusting en dat belemmert niet de groei in een latere periode. Duitsers en Japanners werden in de 19e eeuw lui genoemd.

De grootste gemene deler in de reacties, is de noodzaak tot maatgesneden hulp op lokaal niveau. Zo ongeveer de enige voorstander van begrotingssteun is Oxfam-Novib. Hun verdediging voert feiten aan die door ontwikkelingseconomen als William Easterly en Dambisa Moyo worden betwist – bijvoorbeeld dat hulp leidt tot groei. Terwijl er een stevige wind opsteekt rondom de 0,8-norm, blijkt ontwikkelingsestablishment ijzerenheinig te blijven geloven in het eigen ideologische gelijk. Voor onze toekomstige betrokkenheid bij de miljard allerarmsten, is dat verontrustend.

**

Dit schrijven lezers:

Begrotingssteun aan Afrikaanse staten levert stabiliteit op. Dichtdraaien van de geldkraan leidt tot instorting van het staatsapparaat in een land als Oeganda (voor 50 procent afhankelijk van donorstaten). De menselijke ellende op korte termijn is dan niet te overzien. Maar je zult maar een eenvoudige Oegandees zijn; fort Europa kom je in ieder geval niet in. De kraan moet dus open blijven, maar niet eindeloos.
Karel Blanken

De goedbedoelende ontwikkelingswerker blijft onderdeel van een ontwikkelingscircuit dat zich voortdurend op nieuwe ideeën werpt zonder van gemaakte fouten te willen leren. Voorbeeld: mijn laatste activiteit voor dat ontwikkelingscircuit was het experimentele gebruik van video als evaluatie-instrument voor de Inspectiedienst Ontwikkelingswerk en Beleidsevaluatie bij een armoedebestrijdingsprogramma in Tanzania. Iedereen, dus ook de Tanzaniaanse overheid was er gemakshalve van uitgegaan dat de bevolking ook dit keer de gewenste dankbaarheid zou betonen.
Toen die bevolking dat niet deed en zelfs met een lijst van corrupte ambtenaren inclusief de gestolen bedragen kwam aanzetten, merkte de Nederlandse ambassadeur op dat Tanzanianen nu eenmaal geboren klagers waren; de felle kritiek van de bevolking werd weggemoffeld in een zoveelste lijvig en natuurlijk kritisch rapport en de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking vroeg zich in de Tweede Kamer af of de gemaakte video wel een juist beeld gaf. Of de bereidheid tot verandering ooit tot verbetering gaat leiden, blijft de vraag.

Ton Aarden
Hulp, het is nu wetenschappelijk bewezen, helpt eerder de gever dan de ontvanger. De verhouding van 80/20 en soms 90/10 moet nu inmiddels bekend zijn. Voor 1 aan Afrika gedoneerde euro bereikt 10 à 20 eurocent de arme Afrikaan. De rest zorgt voor werkgelegenheid in het donorland. Dit laat niet onverlet dat het gebrek aan accountancy bij de ontvanger ook bijdraagt aan de absentie van ontwikkeling op het Afrikaanse continent. En nog blijf ik bij de stelling dat zelfs met een verantwoorde accountancy Afrika geen millimeter richting ontwikkeling à la hollandaise zou maken. En het zou zeker niet aan de Afrikaanse mentaliteit liggen. De meeste regimes in Afrika zijn sinds de onafhankelijkheid bemenst door figuren die hun curriculum in het westen hebben gevolgd of duidelijk van de westerse steun hebben genoten, mensen met duidelijk een andere mentaliteit.
Als u het over de mentaliteit van de meerderheid heeft, dan is mijn antwoord simpel. Wist u dat de enige bedrijfstak die het voor en na de onafhankelijkheid van meerdere Afrikaanse landen in Afrika goed doet, alcoholfabricage was? Bedrijven als ons eigen Heineken hebben, met hun VOC-mentaliteit, altijd goede zaken gedaan. Onder alle regimes en onder welke mentaliteit dan ook. Ja, we moeten stoppen met ontwikkelingssamenwerking. Omdat deze elke verzelfstandiging van Afrika in de weg staat. Afrika zal de weg naar een harmonieuze toekomst moeten vinden wanneer het continent zijn eigen keuzes uit eigen mentaliteit ten uitvoering zal brengen. Kopiëren van het Westen mag, maar is zeker niet verplicht.

Paul Mbikayi

Allereerst: hulp staat economische groei niet in de weg. Het draagt zelfs bij aan economische groei. In de afgelopen tien jaar – een periode waarin hulp gericht op armoedebestrijding flink is toegenomen – groeiden 18 niet-olieproducerende Afrikaanse economieën gemiddeld 5,5 procent per jaar. Eenderde van alle Afrikanen leeft in deze landen. Ook het IMF benadrukt dat hulp economische groei niet in de weg staat (IMF World Economic Outlook 2008). Volgens hoogleraar in Oxford Paul Collier is de groei in de armste landen 1 procent hoger dan het zonder hulp zou zijn geweest – zonder hulp zouden de bottom billion dus nog veel armer zijn geweest. Goede hulp kan juist helpen om corruptie te bestrijden. Directe begrotingssteun kan landen helpen om ambtenaren een fatsoenlijk salaris te betalen, zodat zij niet langer gedwongen zijn bij te klussen om hun gezin te onderhouden. Dat de kwaliteit van de hulp moet verbeteren, is zonder meer waar. Wereldwijd wordt hulp nog te vaak gegeven uit politiek-strategische motieven, niet in de eerste plaats om armoede te bestrijden. Veel hulp komt in de vorm van dure technische experts – een leuke bijverdienste voor het gevende land, maar geen effectieve of duurzame hulp voor het ontvangende land. Hulp is nog vaak verbonden aan economische beleidsvoorwaarden die soms armoedebestrijding ondermijnen. Donoren moeten beter samenwerken, meer vraaggericht werken, minder gebonden hulp geven, en daar waar publieke controle op de besteding van middelen mogelijk is, hulp in de vorm van begrotingssteun geven.
Dat stelt landen in staat om zelfgemaakte armoedebestrijdingsplannen te financieren.

Sasja Bökkerink en Suying Lai, Beleidsadviseurs bij Oxfam Novib

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *