Heel het ziekenhuis, Volkskrant Magazine 19-05-2001

Wachtlijsten, wachttijden, geldgebrek en personeelstekort, wie kijkt er nog op van de problemen in de zorg? Ook al ligt extra geld in het verschiet, op de werkvloer is het nog elke dag pezen. En kiezen: wie wel, wie niet? Twee weken in het Haagse Leyenburg ziekenhuis. ‘Door personeelsgebrek is de verzorging van mensen van derdewereldniveau.’

De chirurg in opleiding loopt dinsdagochtend om kwart voor acht de kamer van mevrouw Harmsen binnen en pakt haar roze handspiegel. Mevrouw Harmsen is dan al even wakker. Haar nachthemd is omhooggekropen tot aan haar magere dijen, het urinekatheter is zichtbaar. De arts houdt haar de spiegel voor. ‘En, mevrouw Harmsen, ziet u er goed uit deze morgen?’ ‘Goed, ja. Heel goed, dokter.’

Naar patiënten als mevrouw Harmsen hebben de chirurgen van het Leyenburg ziekenhuis in Den Haag weinig omkijken. De gebroken heup die twee weken eerder werd geopereerd, herstelt zoals het hoort. Mevrouw Harmsen zou zo weer naar huis mogen.

Maar mevrouw Harmsen moet naar een verpleeghuis voor dementerende bejaarden. Ze kwam weliswaar van huis, waar haar echtgenoot voor haar zorgde, maar dat was al lang een onhoudbare situatie, zegt hoofdverpleegkundige Jetske de Vries. Meneer Harmsen belde 112 van wege brand in huis. De brandweer vond geen vuur, maar wel, in bed, mevrouw Harmsen, met een gebroken heup. Ondervoed bovendien, en in de war. Ook meneer Harmsen was verward, over spannen door de zorg voor zijn vrouw. Kinderen heeft het echtpaar niet.

Dus wacht mevrouw Harmsen op een plaats in een verpleeghuis. Met een beetje geluk kan ze binnen een halfjaar terecht. Waarschijnlijk duurt het langer. Tot zolang ligt ze bij Heelkunde.

De zorg is Nederland een zorg. Wachtlijsten, wachttijden, personeels tekort en geldgebrek. Drie jaar na de eerste geluiden over wachtlijsten, is de verbazing er zo goed als vanaf; de lijst problemen klinkt vertrouwd als een rij Duitse voorzetsels. Wachtlijsten en wachttijden worden vanzelfsprekend en abstract – het was er altijd, het zal er altijd zijn. Maar dokters en verpleegkundigen moeten dagelijks kiezen: wie wel, wie niet? Twee weken in ziekenhuis Leyenburg, in wit uniform tussen de mannen en vrouwen van Heelkunde: lichtbeelden uit de praktijk van alledag.

Heelkunde is niet zomaar een afdeling, zeggen de mensen die er werken. Wie kiest voor Heelkunde, houdt van handelen. Deze dokters snijden in mensen. De verpleegkundigen wassen wonden en leggen verbanden aan, weten wat te doen met de slangen en buizen die uit de geopereerde steken, en verstaan de taal van gemeten waarden.

Maar geopereerd wordt er steeds minder. Verpleegd steeds meer. Het Leyenburg slibt dicht, want op meer dan veertig van de vijfhonderd bedden liggen mensen die medisch uitbehandeld heten, maar voor wie gepaste zorg niet voorhanden is. Patiënten als mevrouw Harm sen liggen zogezegd op een ‘verkeerd bed’. Een bed kost het ziekenhuis per dag 1000 gulden. Omdat patiënten in een verkeerd bed geen medische indicatie meer hebben, betalen zorgverzekeraars de vergoeding voor een verpleeghuisbed: 250 gulden per dag.

Deze ontoereikende vergoeding is één ding, erger vinden de chirurgen het dat ze door een tekort aan vrije bedden hun werk niet naar behoren kunnen doen. In het weekend zien de artsen zich genoodzaakt zeven acute gevallen, binnengekomen bij de spoedeisende hulp, door te sturen naar andere ziekenhuizen – tot aan Enschede toe. Want ook al is er juist in het weekend genoeg personeel voor de operatiekamer, alle beschikbare verpleegbedden zijn bezet.

Trauma-chirurg Van der Meulen, gespecialiseerd in patiënten met meer dan één letsel, heeft weekenddienst. Het is zondagmiddag als een ziekenhuis in de regio een 39-jarige vrouw met een gecompliceerde armbreuk naar het Leyenburg stuurt – het Leyenburg is voor deze ope ratie beter toegerust. De bloedtoevoer in de arm is afgesloten en de vrouw moet snel geopereerd. Anders kost het haar haar arm. Het ziekenhuis ligt vol, maar Van der Meulen weigert haar weg te sturen. Hij snelt over de verpleegafdelingen en zoekt een patiënt die met een beetje goede wil naar huis kan. Hij komt uit bij een vrouw van 85.

Deze patiënte heeft een paar dagen eerder een pin in haar heupbot gekregen en herstelt snel. Van vertrekken wil de vrouw niet weten. Ze wil aansterken. Van der Meulen legt uit dat als er iemand is om voor haar te zorgen, ze zonder probleem naar huis kan. Maar daarin heeft de familie geen zin. Ze moeten allemaal werken, zeggen de vijftien familieleden op middagbezoek. Van der Meulen probeert het nog door te zeggen: ‘Als u blijft, verliest een vrouw van 39 haar arm.’

Tevergeefs. De patiënte houdt voet bij stuk, blijft waar ze is, en Van der Meulen regelt uiteindelijk ergens een bed dat hij op een zaal erbij schuift. Bij wijze van uitzondering, want lege bedden zijn er altijd in overvloed – van de 660 ziekenhuisbedden zijn er nu vijfhonderd in gebruik. Het ontbreekt aan personeel om de mensen te verzorgen.

‘De lol in het werk gaat verloren’, bast Van der Meulen. ‘Ik ben dol op opereren, met plezier doe ik een paar heupen, maar niet als ik uren bezig ben ergens een bedje te regelen.’ De jongste onder de chirurgen handelde naar eer en geweten. Toch is er kritiek. ’s Maandags, op de gang tussen de eenpersoonskamertjes van de afdeling Heelkunde, bespreken verpleegkundigen het voorval.

‘Schandalig’, vindt de 22-jarige Marco die afgelopen december zijn diploma hbo-v haalde, ‘om een patiënt te confronteren met zo’n keuze: als u niet vertrekt, wordt de arm van een ander geamputeerd.’ Zijn collega’s geven hem gelijk. Marco: ‘Het zíekenhuis heeft een probleem. Als dokter moet je dat zelf oplossen. Daarmee heeft een andere patiënte helemaal niets te maken. En dan de leeftijd van die jonge vrouw gebruiken als argument? Dat kan echt niet.’

Chirurg Bob Knippenberg heeft het dagelijks aan de hand: dilemma’s waarbij de minst slechte uitkomst het maximaal haalbare is. Een keuze ontlopen is er voor de medisch manager van Heelkunde (chirurgen, verpleegafdeling chirurgie en de polikliniek voor dagbehandelingen) zelden bij. En dus beslist hij: wie wordt vandaag geopereerd, en wie moet afwachten of er morgen plaats is op intensive care? Mag de schaarse operatiecapaciteit worden gebruikt voor spataderen als iemand met borstkanker al een week wacht? Plaatst hij een patiënt uit een naburig ziekenhuis in één van de vijf intensive care-bedden, ook als hij daarvoor een grote operatie moet opschorten? En: hoeveel extra patiënten verdragen de verpleegkundigen nog, voordat ze massaal de ziektewet in-, of het ziekenhuis uitstromen? Want voor wie werkt in een ziekenhuis heeft de liefde voor het vak te lijden onder de moeite die het kost om de gewenste zorg te leveren.

Het is donderdagochtend half acht als Jetske de Vries besluit dat ze vandaag zélf eten gaat uitdelen. De Vries’ ondergrens van zes verpleegkundigen voor verpleegafdeling Vijf A was al bereikt. Haar ploeg is van daag vier in plaats van zeven man sterk. En dus gaat Glenn de zalen op en duwt De Vries de eetkar voor zich uit.

Elke dag is het weer afwachten: lukt het De Vries (42) zeven mannen en vrouwen op te trommelen? Het dienstrooster is iets dat voor een optimistisch mens een uitdaging heet, voor sombermans een hel. Vandaag neemt De Vries haar verlies. Op een doorsnee dag, als de hoofdzuster niet op zaal staat, is ze net zomin bezig met het aansturen van mensen of het coachen van leerling-verpleegkundigen, laat staan dat er functioneringsgesprekken of, nog gekker, loopbaangesprekken worden gevoerd. Nee, ze belt, ze praat, ze vraagt en ze overlegt, van kwart over zeven tot half vijf, om gaten op haar afdeling te dichten. Sinds kort kan De Vries de invaller een wortel voorhouden: wie binnen 24 uur een dienst overneemt, krijgt een bonus.

Als ze desondanks door haar lijstje met vast personeel en oproepbare parttimers heen is, klopt De Vries aan bij een collega die verpleegkundigen uitleent aan afdelingen waar de nood hoog is. Biedt deze ‘flexpool’ geen uitkomst, dan wordt het uitzendbureau gebeld. De kans op uitzendpersoneel is zo klein dat de zakelijk manager van de afdeling Heelkunde niet elke keer moeilijk doet over het aanvragen van de dure, commerciële krachten.

Met vier in plaats van zeven verpleegkundigen is een ziek mens weinig meer dan de som van kengetallen in zijn dossier; het is pezen, en juist vandaag komt de hoofdzuster routine tekort. Bij iedere patiënt controleert De Vries of eten en dieetvoorschriften overeenkomen. Ze schrikt als ze haar dienbladen neerzet bij de dames Harmsen en Van der Poel – beiden in de zeventig, beiden hersteld van een gebroken heup. De twee dementerende vrouwen liggen nog ongewassen in hun bed. Hup, daar pakt De Vries teil en washand, zoekt zeep, en gaat met kordate slagen langs de rimpelige lijven. Mevrouw Van der Poel wachtte zeven maanden, maar mag vandaag naar een verpleeghuis. Dat geeft De Vries extra werk; de pyjama’s en jurken van mevrouw Van der Poel moeten ingepakt, net als de apen, beertjes en poppen op haar vensterbank. ‘Normaal gesproken is dit een taak van de familie. Deze mevrouw is alleen. Dan doen wij het.’

Zodra mevrouw Van der Poel haar jurk aanheeft en mevrouw Harmsen achter het gordijn op de po-stoel is gezet, racet de hoofdzuster met haar wagen de gang op. Het is tegen negenen, een uur achter op schema. Kamer in, kamer uit, gaat De Vries, boterhammen smerend voor wie dat zelf niet kan. Anderhalf uur later passeert ze bij toeval de kamer van mevrouw Harmsen. Ze slaat een hand voor haar mond en vloekt. Het gordijn hangt nog voor het bed, mevrouw Harmsen zit nog precies zo op de po als anderhalf uur daarvoor. Behalve dat ze, haar voorhoofd nu in haar handen, niet meer lacht.

Ook mevrouw Van der Poel kijkt bedrukt. Kousen wil ze aan, geen wollen sokken tot aan haar knieën. Maar hoe De Vries ook de laden van het nachtkastje uitvlooit, wat ze vindt zijn zuurtjes, suikerzakjes, kammetjes; geen kousen. ‘Kind, ik kan zo toch niet de straat op’, jammert mevrouw. Maar in een ziekenhuis is ijdeltuiterij verspilde moeite. Jetske de Vries: ‘Het haar van mevrouw Van der Poel is in zeven maanden tijd misschien vier keer gewassen.’

Dokter Knippenberg is een vrolijke man, iemand die zelf een liedje zingt als de radio op de operatiekamer uit is, een man met een zekere bravoure. Deze Bob Knippenberg zet een duister gezicht op als hij zegt: ‘De rek is eruit. Compleet eruit.’ Door de ingrijpende vermindering van intensive care-bedden en, sinds kort, sluiting van twee operatiekamers, moet Knippenberg patiënten die zich al weken voorbereiden op een grote operatie onverrichterzake naar huis sturen. ‘Het schaamrood staat dan op mijn kaken.

‘Soms opereren we heel vroeg, zodat de patiënt zo lang mogelijk op de verkoever kan liggen. Op die uitslaapkamer is alle apparatuur aanwezig om iemand goed in de gaten te houden. Om zeven uur ’s avonds, als de verkoever sluit, gaat de patiënt naar de gewone afdeling. Maar met een indicatie voor intensive care kun je eigenlijk niet sjoemelen. Als er iets misgaat, zijn wij er gloeiend bij.’

Het tekort aan intensive care (ic) laat zich voelen door het hele ziekenhuis. ‘We krijgen mensen op de afdeling die vijf jaar geleden op de ic hadden gelegen’, zegt Monica (29), die al tien jaar in het ziekenhuis werkt. Speciale zorg, tussen de intensive care en de gewone verpleegafdelingen in, bijvoorbeeld medium care, zijn in zes jaar tijd wegbezuinigd. Die patiënten komen nu rechtstreeks naar Heelkunde.

Iedere verpleegkundige vindt het werk zwaarder dan voorheen. Niet één die dat wijt aan te weinig handen per bed. (Om dat te voorkomen zijn in 1999 hele verpleegafdelingen gesloten.) Dat de ‘zorgzwaarte’ is toegenomen komt enerzijds door ziekere patiënten in gewone verpleegbedden, anderzijds doordat patiënten veel sneller het ziekenhuis verlaten. Soms als gevolg van nieuwe medische technieken (bleef iemand met een liesbreuk vroeger twee weken, nu een dag); meestal simpelweg omdat een patiënt zo snel als mogelijk is wordt ontslagen. Organisatorisch manager Henk van Alphen, 24 jaar terug begonnen als verpleegkundige: ‘De turnover van patiënten is gigantisch. Het is erin-eruit, patiënten worden met vijftienen opgenomen en in bed gejast, met vijftienen gaan ze de deur uit.’

‘Vroeger had je patiënten die genoeg hersteld waren om een beetje rond te lopen en zichzelf te verzorgen’, zegt Gaby, met twintig jaar werkervaring een van de oudgedienden van Heelkunde. ‘Vandaag de dag liggen de meesten in bed. Die moet je van a tot z helpen. Wie nu ook maar een been buiten bed krijgt, moet naar huis.’

Dat gaat niet altijd goed. Laatst werd een ‘pittige en flinke’ mevrouw van in de negentig ontslagen. Vijf dagen na haar heupoperatie ging ze weer naar haar bovenwoning. Drie uur later was ze in het Leyenburg terug. Weer gevallen, weer haar heup gebroken.

Niet zozeer het harde werken verjaagt verpleegkundigen uit de zorg. Het probleem is veel meer dat zij zich weinig gewaardeerd weten. Wie hogerop wil, moet hoofdzuster worden, en ziet nog maar zelden een patiënt. Daarvoor in de plaats komt het inroosteren van personeel: de dienstlijst. En daarop staan potentiële leidinggevenden zoals Marco niet te wachten. Het alternatief is op je 18de beginnen als ‘pleeg’, na tien jaar aan je maximale salaris zitten (zo’n 3500 gulden netto per maand), en vervolgens nog dertig jaar hetzelfde werk doen.

Petra van Leeuwen is pas 35, maar bereikte het eindstation van haar carrière jaren geleden. Drie jaar na afloop van haar opleiding volgde ze de kaderopleiding voor leidinggevenden. ‘Ik was superambitieus.’ Maar ze verkoos patiëntenzorg boven ‘die vreselijke dienstlijst’. Sinds ze in 1986 begon in het Leyenburg, heeft ze nog nooit een functioneringsgesprek gehad. ‘Tegenwoordig nemen ze voor de verpleging iedere gek die ze krijgen kunnen. Eerlijk gezegd voel ik me niet meer serieus genomen. Als ik mijn energie in andere dingen had gestopt, was ik veel verder gekomen. Af en toe voel ik me danig gefrustreerd.

‘Je moet er het hart voor hebben’, zegt Petra over verpleging, ‘maar dan is het ook een prachtvak.’ Zelf ging ze parttime werken, als oproepkracht. ‘Het probleem van mijn frustratie is opgelost: mijn belangrijkste taak ligt voortaan thuis. Ik krijg in het ziekenhuis de diensten die ik wil; nachtdiensten draai ik niet meer. Toen er genoeg personeel was, kon dat niet. Nu zijn ze blij dat je komt werken. ‘

Zouden academische ziekenhuizen de eredivisie van de zorg zijn, dan zitten in de eerste divisie de top-klinische ziekenhuizen. Het Ley en burg is zo’n top-klinisch ziekenhuis. Bijna alle medische specialismen zijn in het ziekenhuis vertegenwoordigd, en als over twee jaar openhartoperaties worden uitgevoerd, heeft het Leyenburg alle (top-)medische functies in huis.

Zowel dokters als verpleegkundigen zijn blij dat hun ziekenhuis de felbegeerde hartafdeling mag bouwen. De vraag is waar de verpleegkundigen vandaan moeten komen – voor 2002 wordt in de regio Haaglanden een tekort van 2500 mensen in verplegende en verzorgende beroepen verwacht. Op de arbeidsmarkt zijn ze niet, grote kans dat ze worden onttrokken aan de bestaande afdelingen. Daarover denkt Knippenberg anders. ‘Cardio-chirurgie is medisch interessant en dat straalt af op je ziekenhuis. Verpleegkundigen werken liever in een medisch hoogstaand ziekenhuis. De hartafdeling trekt personeel.’

Het Leyenburg móet het wel hebben van zijn medische reputatie, van de joviale sfeer op de werkvloer, en van de kans op interessante specialisaties. De hoogste baas van het ziekenhuis, interim-directeur Koos Sis singh, voelt zich beetgenomen door zijn Haagse collega’s. ‘Op eens bleken de andere klinieken toeslagen te betalen vanwege arbeidsmarktkrapte. We hadden nog zo afgesproken dat we elkaar zouden informeren over de salarissen.’ Een eenvoudig probleem met een eenvoudige oplossing: ook de mensen in het Leyenburg meer betalen.

Maar daar wreekt zich de financiële malaise van het Leyenburg. Voor het jaar 2000 wordt een tekort verwacht van tussen de 5 en 7 miljoen gulden. In financieel opzicht vergaat het het Leyenburg weliswaar beter dan het Amsterdamse Slotervaartziekenhuis – dat van minister Borst te horen kreeg dat het met een tekort van 18 miljoen niet levensvatbaar meer is – maar ook het Leyenburg zit in de problemen.

Toevallig is dat niet. Beide ziekenhuizen waren tot hun privatisering (Leyenburg in 1996, Slotervaart in 1997) een gemeenteziekenhuis. Andere Haagse ziekenhuizen hebben aan hun confessionele achtergrond indrukwekkende reservepotten overgehouden. Henk van Alphen, organisatorisch manager Heelkunde: ‘Het Bronovo had als protestants ziekenhuis diaconessen in dienst. Die zusters werkten tegen kost en inwoning. Nu nog heeft het Bronovo daar profijt van. Ze bezitten veel onroerend goed en kunnen altijd reserves aanspreken.’

Knippenberg kreeg zojuist van Financiën een overzicht van chirurgische verrichtingen in 2000. Hij wappert met het vel. Tegen Van Alphen: ‘Hier! Staat dat we vijf aorta’s hebben gedaan. Ik weet dat het er minstens veertig waren.’ Na afloop van elke operatie vullen Knippenberg en zijn collega’s de gedane verrichting in op formulieren, waarna Financiën zorgverzekeraars een rekening stuurt. De 35 aorta’s die zijn kwijtgeraakt tussen de operatiekamer en de administratie, komen voor rekening van het ziekenhuis. Knippenberg: ‘Vind je het gek dat we bij de zorgverzekeraars populair zijn?’

Hoe kan het dat een ziekenhuis in de rode cijfers zoveel geld laat lopen? De ziekenhuisdirecteur haalt zijn schouders op. ‘In alles wat met beheer te maken heeft zijn we slordig. Altijd geweest.’ Leen Jordaan van Financiën & Administratie, net als de directeur ad interim: ‘Op de administratie-afdeling heerst een gemeentecultuur. Dat is: ‘Ik heb dit altijd zo gedaan. Waarom het nu anders doen?’

Knippenberg, woest nu: ‘Maak ik één fout, ik sta voor de tuchtraad. Ik vind dat deze mensen er een bende van maken. Maar zonder consequenties. Het ziekenhuis geeft bakken geld uit aan interimmanagers, maar voor de afdeling kunnen we nog geen nieuwe infuuspomp kopen.’

Op de operatietafel ligt een vrouw van 40 jaar. Ze is moeder van twee kinderen en lijdt aan een ziekte die maakt dat haar nieren niet meer werken (sle). Het lukt niet meer haar aders aan te sluiten op het dialyse-apparaat. Kan haar bloed niet meer worden gezuiverd, dan gaat ze binnen een paar weken dood. De laatste mogelijkheid is in de borststreek een apparaatje van titanium (een Dialoc) te plaatsen, dat aan twee aders te hechten, zodat de dialyse-naalden kunnen worden geprikt in de twee gleuven van het apparaat. Het doosje vernuft van titanium kost vijfenhalf duizend gulden.

Deze ingreep is pas enkele keren in Nederland uitgevoerd, een deed Knippenberg. Zelden is de chirurg zenuwachtig voor een operatie. Dit keer heeft niet alleen de assisterende chirurg-in-opleiding, Bob van Tongeren, de avond tevoren de ingreep bestudeerd, ook Bob Knip pen berg las er het nodige op na.

De radio staat uit, de spanning is voelbaar als Knippenberg de aders om de Dialoc op aan te sluiten niet weet te vinden. Niks geen bijdehante plaagsteken tussen gezel en meester, geen kameraadschappelijk ‘Bobby’ van Knippenberg naar zijn assisterende naamgenoot en het amicale ‘Zeg, Knip’ van Van Tongeren klinkt evenmin, totdat Knippenberg de ader te pakken heeft. Maar als de Dialoc uit zijn verpakking is gehaald en de operatie-assistente het apparaat ter grootte van een pakje sigaretten overhandigt, slaat de paniek weer toe. De ok-assistente heeft een hoofd waar de damp van af slaat: een schroefje is kwijt. Dan grijnst Knippenberg. Aan de achterkant hangt de schroef.

De aansluiting werkt. Mits het apparaatje niet gaat ontsteken of verstoppen, is de patiënte gered. Het Leyenburg is ruim vijf mille armer, want zorgverzekeraars vergoeden geen Dialoc.

In het Leyenburg zit Marianne Beijersbergen als een spin in het web. Letterlijk, met haar Buro Opname tussen het restaurant en de liften. Figuurlijk, omdat zij ingrepen en operatiekamers plant, en schuift en verschuift om zoveel mogelijk patiënten ‘op tafel’ te krijgen. Met de dokters bedenkt Beijersbergen manieren om behandeling en herstel sneller te doen verlopen. ‘Het is slim om plannen onder de noemer zorgvernieuwing te brengen. Daarvoor krijg je nu gemakkelijk geld.’

Zo begint deze maand het project Joint Care. Vier mensen die komen voor een nieuwe knie of een heup, worden op maandagochtend tegelijkertijd geopereerd. Ze komen samen op een speciaal ingerichte kamer te liggen: overdag niet in een bed, maar in een comfortabele ligstoel. Beijersbergen: ‘Om de patiënt niet het gevoel te geven dat hij ziek is. Hij is hier voor een technische ingreep. In plaats van passief in een bed te liggen, is de patiënt partner in de zorg.’ Daags na de operatie begint voor alle vier de fysiotherapie, op zaterdagochtend gaan ze naar huis. De zogeheten verpleegduur wordt gehalveerd.

Intussen wordt er veel meer verpleegd dan de broeders en zusters van Heelkunde lief is. Ook op dagen dat het rustig is, wordt er met mevrouw Harmsen geen babbel gemaakt en ook geen spelletje gespeeld. Zodra zij haar trainingsbroek, haar morsige gele truitje en sportschoenen aan heeft, wordt ze in haar fauteuil op wielen aan een tafel op de gang gezet, haar gezicht naar de muur. Mevrouw Harmsen klaagt niet, zeurt niet, lacht niet. Zolang ze niet wordt aangesproken, hoor je haar niet. Dat houdt ze wel een halve dag vol. Er hangt een tv boven haar bed, maar als niemand de aansluiting betaalt, valt er niets te zien.

‘De medisch-technische zorg die we leveren mag dan eerstewereldzorg zijn’, zegt een aankomend plastisch chirurg, ‘het verzorgen van mensen is als gevolg van het personeelstekort van derdewereldniveau.’ Dat is niet de schuld van de verpleegkundigen die het ziekenhuis trouw bleven, vindt Knippenberg. ‘Deze tent was allang omgevallen als het personeel minder loyaal en gemotiveerd was.’ Tegelijkertijd geldt, paradoxaal genoeg, dat wie niet weet te relativeren, ‘eraan onderdoor gaat’. Knippenberg raadt zijn leerling-chirurgen aan om het kwajongensachtige en de branie te koesteren.

Zelf was de chirurg acht jaar geleden zijn kwajongen kwijt. Knip pen berg zat twee maanden thuis met een burnout. Niet alleen hij. Steeds meer artsen gaan volgens Knippenberg onderuit – getuige de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor chirurgen. ‘Die is in twee jaar tijd met 400 procent verhoogd.’

Het doet het imago van de zorg geen goed. Bob Knippenberg vertelt over een gesprek met zijn 16-jarige zoon. Het ging over studies en over wat de jongen later zou willen worden. Knippenberg: ‘Je weet het niet zeker. Heel misschien dat hij toch geneeskunde wil studeren. Per slot van rekening, dokter zijn is een fantastisch vak. Dus ik zeg: Niels, zou jij geen arts willen worden? Hij kijkt me onbegrijpend aan. “De zorg? Come on, pa. De zorg, dat is voor losers”.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *