Renaissance in Zuid-Limburg, NRC 28 april 2012

Het scheelde weinig of het Glaspaleis uit 1935 in Heerlen was neergehaald. Zoals alles wat aan de mijnen herinnerde met wortel en tak werd uitgeroeid. In 1975 ging de laatste steenkolenmijn dicht en midden jaren tachtig was de Zuid-Limburgse gemeente bankroet. Glorieerde ze in de jaren vijftig als de rijkste en modernste stad van Nederland, nog geen generatie later was de stad verloederd. Het hart van Heerlen werd een sinister junkenhol waar verslaafden foerageerden.

Maar in 2012 komen voor het vijfde jaar op rij hiphoppers en breakdancers uit de hele wereld naar het voormalig glazen winkelpand voor The Notorious International Breakdance Event. De nieuwe naam van het pand is Schunck (spreek uit: sjoenk). Het is urban culture: een architectuurcentrum en een museum voor moderne kunst. Schunck biedt een podium aan beginnende musici en muzikanten van zijn eigen muziekschool. Als bibliotheek is het een publieke huiskamer voor 400 duizend bezoekers per jaar.

Met de moed der wanhoop koos de gemeente in 1995 voor restauratie. Nog geen vijf jaar later riep de Union of International Architects het Glaspaleis van Frits Peutz uit tot een van de duizend belangrijkste gebouwen van de twintigste eeuw. Als culturele instelling werd Schunck opnieuw het hart van de stad.

Dat was het ook in de gloriedagen van de steenkoolindustrie. Toen kwamen mijnwerkersvrouwen uit de wijde omtrek naar warenhuis Schunck voor al hun kleren, lakens en handdoeken die ze betaalden met bonnen van de mijn. „Voor Heerlenaren is het gerestaureerde Glaspaleis toonbeeld van herwonnen zelfvertrouwen”, zegt Riet de Wit, SP-wethouder van economische zaken.

Feit is dat in Heerlen de laatste tien jaar culturele plekken opbloeien. De gemeente investeerde fors. Na de renovatie van het glaspaleis, voor 25 miljoen euro, werden andere gebouwen van Peutz opgeknapt: Theater Heerlen en bioscoop Royal. Ook poppodium De Nieuwe Nor en cultuurhuis Patronaat kregen een tweede leven. Nu vestigen jonge kunstenaars van de academies in Maastricht zich in Heerlen en trekt de ‘creatieve industrie’ erheen.

Windbuilen

Toen in de gloriedagen van de mijnen de Heerlense Carnavalsvereniging werd opgericht, heette die Winkbülle. Windbuilen, praatjesmakers, opscheppers, het was gezonde zelfspot van een trotse stad. Ze koesterde de wetenschap dat hier de wederopbouw van Nederland werd gefinancierd.

Die bravoure is Heerlen kwijt. Geen stad in Nederland viel zo snel zo diep als Heerlen na de sluiting van de mijnen tussen 1965 en 1975. Er was weinig bedrijvigheid buiten de mijn, een middenklasse ontbrak. In 1975 stonden in Heerlen en omgeving 75.000 mensen op straat – 40.000 werknemers van de mijnen, 35.000 afgeleide werklozen.

De straat verloederde en dat zat economisch herstel in de weg, vertelt wethouder Riet de Wit. „Een stad die vervalt, daar willen burgers en bedrijven niks meer mee. Eind jaren negentig keerden de eigen inwoners zich van de stad af.” Met het millenniumjaar als, zegt de wethouder, „het absolute dieptepunt”.

In 2001 moest Operatie Hartslag Heerlen weer veilig maken. Van politie en justitie tot schoonmaakbedrijven en verslavingszorg, alle maatschappelijke organisaties werkten samen om criminelen en junks van de straat te halen. De kosten liepen volgens de gemeente in de miljoenen. De opbrengst is minder goed te kwantificeren, al nam het ‘subjectieve veiligheidsgevoel’ van de burger toe. In 2003 voelde 51 procent van de Heerlenaren zich onveilig, in 2011 42 procent. In het stadscentrum waren in 2000 nog 950 drugsverslaafden. Die zijn nu weg. In 2005 was de stad clean, zegt wethouder De Wit. Heerlen kon beginnen zichzelf opnieuw uit te vinden.

Culturele instellingen werd nieuw leven ingeblazen door de gemeente. Maar hoe zit het met een economische herrijzenis? Die weg uit het dal omhoog gaat twee stappen vooruit, een naar achter, zo blijkt. Is de binnenstad schoon, komt de economische crisis. Beginnen Heerlen en Aken op de landsgrens bedrijventerrein Avantis, woont er de korenwolf. Nadat rechtszaken rond de hamster tot aan de Raad van State zijn uitgevochten, blijken investeerders vertrokken. De bedrijven die bleven, ondervinden vooral hinder van de grensligging; in plaats van dat bedrijven kunnen kiezen tussen Duitse of Nederlandse regels, eisen beide landen naleving van de eigen voorschriften.

Maar vooruit gaat het, sinds enkele jaren. Zuid-Limburg was in 2010 de sterkste economische stijger van het land, zo blijkt uit de Regio Top 40 van de Rabobank. Het aantal arbeidsplaatsen in de regio Heerlen groeit gestaag; van 49.000 in 2005 naar 57.000 in 2011. Mede dankzij een groots opgezette dierentuin groeide het toerisme. Heerlen is weg uit de landelijke toptien van winkelleegstand. En terwijl Zuid-Limburg in 2009 nog op onderste plek stond van de Regio Top 40, katapulteerde het zuiden zich in 2011 naar plaats 6.

Haags monsterbedrag

Maar Zuid-Limburg is meer dan de regio Heerlen. Het bestaat uit drie verschillende delen: Maastricht, Heerlen en Sittard-Geleen. De Oostelijke en Westelijke Mijnstreek (Heerlen en Sittard-Geleen), waren modern en welvarend tot 1970. Maastricht maakte eerder de neergang van zijn glas- en porseleinindustrie mee. Toen Heerlen in de jaren tachtig verloederde, werd Maastricht chic en rijk. Die gelijktijdigheid is geen toeval. Met de mijnsluiting kwam een monsterbedrag uit Den Haag naar het Zuiden: 535 miljoen gulden (243 miljoen euro) tussen 1978 en 1990. Onderdeel van de herstructurering was dat Limburg vocht voor een universiteit. Ger Kockelkorn, toen PvdA-gedeputeerde in de Provinciale Staten: „Het was Maastricht of geen universiteit. Toen werd het Maastricht.”

Sittard-Geleen was na 1965 een ander verhaal. In wat de Westelijke Mijnstreek wordt genoemd, stond maar één mijn. Juist daar bleef een restant van de Dutch State Mines staan: een fabriek die plastic en kunstmest maakte. Deze chemische dochteronderneming bouwde voort op de kennis over materialen die in dik 70 jaar mijnindustrie was vergaard. In de decennia die volgden, transformeerde DSM zich met groot succes tot een beursgenoteerde onderneming. De kunstmestfabrikant werd producent van fijnchemicaliën, om in de eenentwintigste eeuw wereldwijd toonaangevend te zijn in voedingssupplementen en materialen voor in het menselijk lichaam, zogenoemde life sciences.

Telkens wanneer DSM een bedrijfstak afstootte, bleef in Sittard-Geleen een substantiële rest achter. Paul Depla, burgemeester van Heerlen: „DSM snoeide iets terug. De stronk bleef staan en daar groeiden nieuwe dingen uit. Die loten werden steeds weer nieuwe bedrijven.”

Voor de economie van Limburg is de Chemelot-Campus die Sittard aanlegde van groot belang. Op dit bedrijventerrein zoeken innoverende hightechbedrijven van over de hele wereld de afstammelingen van DSM op. Als Paul Depla uitlegt waarom Sittard-Geleen na 1975 niet in een zwarte afgrond verdween, vertelt hij eigenlijk wat er misging in Heerlen. „Na de mijnsluiting is hier de tactiek van de verschroeide aarde gebruikt. Alles van de mijnen is rigoureus weggevaagd.” ‘Van zwart naar groen’, was het credo. Schoorstenen, spoorlijnen, schachtgebouwen en mijnbergen, alles werd opgeblazen, vlakgemaakt, en met groen beplant.

Depla: „Het werk in de mijnen was ongezond en zwaar. Het was een hard bestaan. Het vooruitzicht op nieuwe ‘schone’ werkgelegenheid was ook een opluchting.” Wethouder De Wit nuanceert dat. Toen de mijnen werden gesloten, waren zij en haar man, SP-Kamerlid Jan de Wit, daar nauw bij betrokken. Ze stonden ontslagen mijnwerkers bij met juridisch advies.

Riet de Wit: „De elite van de stad stond te juichen toen de mijnen sloten. De mijnwerker zat te huilen in zijn huis. Deze arbeiders waren niet sterk genoeg om nieuwe kansen te pakken.”

Heerlen kreeg van Den Haag in ruil voor de mijnen ‘de Rijksdiensten’. Het CBS, het ABP, het Belastingkantoor verhuisden naar Heerlen. Slechts een klein deel van de oud-mijnwerkers vond daar werk. Depla: „Ik sprak oude koempels die daar nog boos over zijn. Die zeggen: Ik had een jarenlange opleiding in de mijnen. Zat ik daar ineens achter de enveloppen van de Belastingdienst.”

Is Heerlen het slachtoffer van mislukte industriepolitiek? Totaal niet, vindt hoogleraar Luc Soete, directeur van het Maastrichtse Economische Onderzoeksinstituut naar Technologie en Innovatie (MERIT) en vanaf komende september rector magnificus in Maastricht. „De mijnsluiting was essentieel. Nederland heeft er juist goed aan gedaan vroegtijdig te herstructureren.” Hij trekt de vergelijking met zijn thuisland, België. De mijnen zijn er later gesloten, de problemen nu veel groter.

Weeffout

Dat er tienduizenden mijnwerkers werkloos bleven, was volgens Soete onvermijdelijk. „Deze uitstoot van arbeid was niet op te vangen.”

Hij ziet in de Limburgse industriepolitiek wel „een weeffout”. De technologische en chemische kennis uit de mijnen had moeten „resoneren” in de nieuwe universiteit. De – toen nog – Rijksuniversiteit Limburg begon niet met een technische, maar met een medische faculteit. „Er is veel geld gepompt in het opkrikken van het streekhospitaal tot een academisch ziekenhuis.”

Dertig jaar later probeert Heerlen die weeffout te herstellen. Burgemeester Paul Depla: „De stad Heerlen werd groot als leverancier van energie. Dat zit in het dna van onze samenleving. Daarom hechten we aan Nieuwe Energie als economische focus. Het is een mooie nieuwe vertaling voor Van zwart naar groen. We gaan als gemeenteraad voluit voor het Mijnwaterproject.”

Dit ambitieuze maar nog niet rendabele plan wil het door de aarde verhitte water in de oude mijnschachten gebruiken om woonwijken mee te verwarmen zoals ook de bedoeling is in het Maankwartier, een nieuwe wijk rond het Centraal Station van Heerlen. Maar voordat die industrie kon worden heropgebouwd, moest volgens Depla aan twee randvoorwaarden zijn voldaan: veiligheid en een aantrekkelijke woonomgeving.

„Welke factor blijkt voor bedrijven doorslaggevend om zich ergens te vestigen? Mensen moeten er willen wonen. Cultuur trekt jonge mensen aan. En dat brengt weer hippe hightechbedrijven naar de stad.”

De burgemeester, aangetreden in 2010, prijst Heerlen om zijn eigenzinnige koers op het gebied van cultuur. Dat herkennen ook anderen, onder wie Luc Soete: „Terwijl Maastricht zich profileert als cultuurstad, is Heerlen dynamischer in de creatieve sector. Dat geeft een sterke economische impuls.”

Intussen is het veertig jaar geleden dat de mijnen werden gesloten. De laatste werkloze oud-mijnwerkers gaan nu met pensioen, blijkt uit de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daarmee zijn niet alle problemen voor de arbeidsmarkt opgelost. In de voormalig mijnwerkerskoloniën zijn twee, soms drie generaties werkloos. En een cultuur van achterstand wordt deels overgeërfd.

Zo ontdekte Paul Jungbluth, aan de Maastrichter universiteit onderzoeker naar sociale ongelijkheid in het onderwijs, dat er al op peuterleeftijd een aanzienlijke groep leerlingen is, van wie de ouders verwachten dat hun kinderen later lage ambities zullen hebben. „Die verwachting komt vaak uit.” Limburg kent volgens de socioloog sterke segregatie. Niet op etniciteit, maar op sociaal-economische kenmerken.

Maar ook daar gloort hoop. Had Zuid-Limburg tot voor kort last van leegloop, de kansrijken trokken weg, in 2010 is die trend gekeerd. In 2011 concludeerde het CBS dat Limburg geen ‘krimpgebied’ meer is. Zuid-Limburgers zeggen zich weer trots te voelen Limburger te zijn.

In de prille lente die Heerlen nu beleeft, maakt het al plannen voor 2015. Het is dan vijftig jaar geleden dat Joop den Uyl in de Stadsschouwburg in Heerlen het einde van de mijntijd aankondigde. Paul Depla: „Wij gaan dat dus heel groots herdenken.”

**

Marcia Luyten is econoom en cultuurhistoricus en werkt als publicist Ze schrijft een boek over Limburg.  Het geluk van Limburg verschijnt najaar 2014 bij De Bezige Bij.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *